
iiAÜiii
1
*
358 '
tc dczcr plaalse waarschijnlijk ecncn tcmpcl hadclcn gesticht,
bekencl was. Dergelijkc steencn vormen rondom de bron ecn
ruini, Vierkant bekken, in hetwelk het water, dat over de geheele
oppcrvlakte dampte, des voormiddags ten 10 ure (in Mei, 1838, )
eene temperatuur van 96" Fahr. had. De wärmte van den dampkring
bedroeg 76° Fahr. Onophoudehjk Stegen gasbellen uit het
watcr op., dat overigens geheel zonder geur of smaak was.
Alvorens wij dit topographisch overzigt van den omtrek des
bergs besluiten, ten einde zijnen top te bestijgen en zijnen krater
te onderzoeken, willen wij nog een blilt op de plantaardige bekleeding
werpen, welke denzelven tegenwoordig bedekt; möge zij
door geheel andere dan platonische krachten zijn te voorschijn
gebragt, ZOG is dezelve echter in de geschiedenis der vulkanen
altijd van groot gewigt, en kan dikwerf dienen om de belangrijkste
oplossingen van plaats gehad hebbende gebenrtenissen
te leveren.
Plantaardige hekleeding van den Merbaboo.
De Merbaboe, in het hart van Java gelegen, waar reeds inde
oudste tijden de rijken der inlandsche vorsten bloeiden, in welks
nabijheid de hoofdstad van het magtigste derzelven, namelijk,
van het rijk van Mataram lag, is, naar wij bespeuren, door de
herscheppende hand des menschen bijna nog meer van zijnen
oorspronkelijken tooi van woudgeboomte beroofd geworden dan
de Soembing, terwijl zij de hellingen in weideveldenhadiMcranderd.
Slechts aan de znid-westelijke en wastelijke hellingen
(die, gehjk door ons bij de beschrijving van den Soembing reeds
is opgemerkt, bij alle bergen van J a v a , vochtiger en koeler
is, dan de oostelijke helling) zijn in de zonen boven 4,S00
en 5,000' eenige meer aaneengeschakelde boschjes staande gebleven.
— Op de andere hellingen, voornamelijk aan de wanden
der kloven, treft men slechts enkele en verstrooide groepen
van woudgeboomte aan, welke van de zone van 6,000 voet af
hoofdzakelijk uit boschjes van Acacia montana (mihi) bestaan.
Behalve grassoorten van geringere grootte, welke op eene hoogte
359
van 3,000 tot 5,000 voet uitmuntcnde weiden voor paarden en
runderen opleveren, zoo is het voornaindijk Imperala Allang,
welke hier enda a rme t nog grootere soorten van dezelfde lamilie
(Androscepia gigantea Presi., Saccharum Glaga, llottborlia exaltata
L. , Anthistiria Junghuhniana Nees ab Es., en anderen)
afwisselt, de bergruggen bedekt en in de hoogste zone, van 8
tot 10,000 voet, door de Festuca nuhigena (mihi) wordt vervangen,
— eene grassoort, welke in digte bossen (caespites)
groeit en op den lossen, zandigen bodem (door het regen water
rondom weggespoeld) in even zoo vele kleine, een of meer
voet hooge graseilanden herschapen wordt. Het is op deze
hoogten, van 8 en 10,000 voet, dat de streken gelegen zijn,
waarin die fraaije alpenboompjes en slruiken worden aangetroffen,
die (gelijk wij uit de beschrijving van verscheidenc
andere vulkanen reeds hebben leeren kennen) aan de toppen der
Javasche bergen zulk een liefelijk aanzien schenken, dat men
dezelven voor de eerstemaalbetreclende, zou wanen in eene geheel
nieuwewereld verplaa tst te zijn. — Op de hooge jukken van den
Merbaboe wast ook dit geboomte slechts verstrooid en op zieh
zelf staande, — en vormt slechts op de ontoegankelijkste plaatsen,
op de steilste rotsgraten of aan de steile wanden een meer te
zamenhangend geheel. — Behalve de reeds genoemde Acacia montana
zijn het voornamelijk Myrica javanica, Gnaphahum javanicum,
en Thibaudia vulgaris, welke voorkomen en met de tot deze
zone behoorende struikgevvassen, — onder welke Lonicera flavescens
en Hypericum javanicum het menigvuldigst worden aanget
rof fen,— kleine boomgroepen vormen. De dikke, knoestige
stammen der Thibaudia's, van welke sommigen, die op de
hoogste jukken van het geborgte staan, eene clikte van 3 voet
bereiken, — bewijzen den hoogen ouderdom en de langdurige
rust des vulkaans, waarvan mede de dikke, vruchtbare aardlagen
getuigen, die (al de rotsen verbergende) den geheelen vulkaan
tot aan zijnen voet bedekken.
Eene bijzondere vermelding moeten wij maken van een boschje,
hetwelk beneden en in de nabijheid van het zuidelijke bergjuk
staande is gebleven en dat bijna uitsluitend uit Gnaphaliura javaf
T