
iA
'i k
Iii:
370
opwaarls eii loopL liet dwars voor den kcgcl van dezcn vul- ,
kaan hecn, welks top van hier, dat is, de linkerhoek, in hct
zuidcn 211/4° tcn oostcn cn do rcgterlioek in het zuiden
ten oosten ligt. De oostelijkste (linker-) spits van het voorgebergtc
is de goenoeng Gadjah moengkoer of g. Kopeng (no. 1), de
hoogste in hct midden gelegen spits heet g. Teleinojo (no. 2) cn
de zuidwestelijke (regter-) spits is de g. Ändong, (n». 3, zie
Figuur 3.) Tusschen den Telemojo en den hoofdvnlkaan ligt,
doch hier voor het 00g verborgen, het vlakke hoogland Lodoscboe;
de naar deze zijdc gekeerde (noord-noordwestelijkc)
heUing van den Telemojo springt, alvorens zij in den dalgrond
van Ambarawa afdaalt, ver voorwaarts en vormt cenen langgerekten
bergwrong, waarin de reeds vroeger vermelde kraterof
kctclvormige verzakking wordt aangetroffen, welke naar het
noorden (noord-noordoosten) geopend is en als eenc enger wordende
kloof in het dal van Ambarawa uitloopt. — De meeste
Javanen noemden dit eerste terras van het voorgebergte, waarin
de ketelvormige kloof wordt aangetroffen, goenoeng Koloboeko
(anderen heetten het g. Telemojo en gaven den naam van g. Koloboeko
aan de hoogste kegelvormige spits van het voorgebergte);
wij hebben de eersten gevolgd. Men zie het profiel Merhahoe
Figuur 3. Hoewel de hellingen van dezen ketel Koloboeko
(welks linlierzijde in de Figuur met a en welks regterrand met
h is geteekend) ter wederzijde volkomen met de hellingen van
eenen kleinen kegelberg overeenkomen en zij in divergerend bencdenwaarts
loopende ribben gcdeeld zijn, — zoo mag echter bezwaarlijk
worden aangenomcn, dat deze ketel een werkclijke
uitbarstingskrater is geweest; waarschijnlijk is hij door eene
instorting van de uitgeholde krnin of door cenen bcrgval ontstaan.
— Koffijtuinen bedekken thans deszelfs holrond toeloopcndcn
bodem.
371
30 MEllAPI. $
A. Topographisch overzigt^
(van den toestand, waarin de berg zieh bevond in 1838.)
Br. 7°, 33'. — L. 110° 281/2' — H. 8,640' (zuidelijke kratermuar.)
Deze berg, — uithoofde van deszelfs gedaante zoo merkwaardig,
ja, misschien de merkwaardigste van alle vuIkanen, de
eerste der 43 vuurspuwende bergen van Java door mij voor 6
jaren beklommen, — verlieft zieh als de zuidelijke tweeling van
den Merbaboe binnen een zeer wijden omvang, doch als een
werkclijke kegelberg. Ten westen begint zijn voet aan hct zuiderstrand
in de nabijheid van den mond der kali Opak, — ten zuiden
en ten zuidoosten aan den noordelijken en aan den noordwestelijken
voet van het zuidelijk gelegen, neptunische gebergte,
welks grenzen in de westelijke helft (rijk Jogjakerta) door
de kali Opak en in de oostelijke helft (rijk Soerakerta) door de
kali Solo worden aangcwezen, — tcn westen aan de heuvelrij.en
op den linkerocver der kah Progo en verder op aan het vloedbed
der kali Elo; van af deze grenslijnen, den afstand aantoonende
tot welken de eerste lava-stroomen, die gedurig brecder
werden, zijn voortgcloopen, rijst de bijna overal in sawa's
herschapen bodem als eene zachtglooijende vlakte, onder een
hock van 1 tot 3°,^gelijkmatig naar het middenpunt van den
Merapi opwaarts; op eene hoogte van 285' ligt de stad Solo;
op 650' het fort Klaten en op 296' Jogjakerta, benevens de
ruinen van de talrijke lustsloten der keizers en de duizenden
van dorpboschjes uit ooft- en palmboomen bestaande, welke,
m de sawa's alom verstrooid liggende, scherp daarop uitkomen
en wier be^oners onder het gebied van Jogja en van Solo
staan; wijders vindt men hier de bouwvallen der Siwa- en
Boedha-tcmpels bij Prambanan, tot bewijs strekkende van den
langen duur •) der bcbouwing dezer vlakte, welke eerst in
' ) Naar couc Javasclic kronijk, door rrofossor Iloorda vim Eijsinga modogodcold,
( ,Indiü") zou dü licrg Mernpi scdcrt iict jaar 381 na Chr., — do Sücmbiiig scdoi't