
m
i
i,'
48
baar slechts neven-spleten van dezelfde kraterschacht, waaruit
voortdurend vele zwavelig-zure dampen zieh ontwikkelen.
B. Geschiedenis zijner uitbarstingen.
Vroeger merkte ik in het Tijdschrift voor Neêrlandsch Indië
omtrent dezen berg aan, dat de tusschenrug tusschen de
beide ketels Oepas en Ratoe, door Horsfield in 1804 in het
geheel niet vermeid, eerst zoude zijn ontstaan door eene uitbarsting,
welke plaats had tusschen het bezoek van Horsfield
in 1804 en het mijne in 1837, en trachtte de mogelijkheid van
zoodanig eene nitbarsting, zonder dat zij door de nabij vs^onende
Inländers opgemerkt werd, i) te bewijzen^ mij was geene nitbarsting
bekend.
Volgens het berigt van een ooggetnige (S. von Poerwokerto,
m het Tijdschrift voor N. I. VIII. 3. pag. 421) heeft evenwel
wezenlijk eene uitbarsting plaats gehad, welke ik hier zal mededeelen.
Daardoor wordt mijne gissing tot zekerheid, dat de
kratergrond eerst na 1804 in twee helften gedeeld en de
tusschenrug eerst door deze latere uitbarsting ontstaan is.
1829 April 4. Des avonds omstreeks 10 ure ving de uitbarsting
met een hevig donderend geluid aan, «eene groote
vlam Steeg in de lucht op, » en drie dagen en nachten achtereen
werd eene groote hoeveelheid asch, benevens steenen, uitgeworpen,
somtijds zoo sterk, dat de bewoners der dorpen
Segala Herang, Tenger Agong, Santja en anderen begonnen te
vlugten. Dezelfde berigtgever maakt melding van vijf aardbevingen,
die in het jaar 1842 binnen den omtrek, waarin de schuddingen
van den Toekoeban Prauw zieh gewoonlijk doen gevoelen,
(gelijktijdig met de aardbevingen op Haïti den 17'^"'« Mei, op Sint
Domingo den 25'*™ Mei, te Hanef aan den Rijn den en 30 Mei )
waargenomen werden, en die hare rigting van het 0. naar
' ) Do meeste kraters van Java liggen in de hoogte-streek tuschen 6 en 10000 voet;
op de hoogte van 4 en 5000 voet echter liggen gewoonlijk, ten minste van den middag
a f , duistere, graauwe wölken, uitgebreid als een dek, dat alles, wat hooger is, voov
het oog vorborgt.
' 49
het W. namen; deze schuddingen hadden op de navolgend(i
tijden plaats, (die zieh op den da tum met X geteekend voordeden,
waren vergezeld van een onderaardsch geluid als hcl
rollen van wagens):
1842 April 3 des voormiddags ten 10 ure. x
» » 6 des nachts ten lli/j ure.
» Mei 3 des voormiddags ten 10 ure. x
» » 6 des nachts ten llVa ure.
» » 2S des morgens ten 7 ure. X
Deze uitbarsting wordt ook vermeld in de Javasche Couraii l
van den Mei 1829 (*en daaruit overgenomen in het Indisch
Magazijn. II, No. 11 en 12),. waar men leest dat deze berg,
nadat hij eenige dagen lang een sterk gedruisch had doen hooren,
in den nacht van den eersten (?) April (hierboven den 4''™)
begonnen was te «branden » en dat de vlugtende bewoners der
omstreken door den Adsistent Resident van lirawang (de Bruin
Prince, vergezeld van den bovengenoemden berigtgever S; en een
pakhuismeester van Tjikao A. Botter,) die toegesneld was, genoodzaakt
werden om terug te keeren. Zij kwamenvan Wanaijassa,
de hoofdplaats van dat gedeelte van lirawang, waartoe
de noordzijde van den vulkaan behoort. Het districtshoofd van
ßatoe Sierap beklom denzelven en zag slechts «vuur en uitgeworpen
steenen, maar geen water in den krater.»
1846. 27 Mei, had eene nieuwe uitbarsting van slijk en asch,
van eenig aanbelang plaats, uit den grooteren oostelijken ketel
Kawa Ratoe. De uitbarsting duurde eenen nacht lang; zij heeft
evenmin als de geringe aardbeving, welke aan de noordelijke
of Krawangsche afhelling des vulkaans te Segala Herang, Batoe
Sierap gevoeld werd, eenige schade aan de plantagien tpegebragt.
Men beweert dat de berg na deze uitbarsting voortging
sterker dan vroeger te dampen; (volgens mondelinge mededeeling
Her bewoners van den omtrek).
(v. Bezoek van reizigers.
I
1804. In de maand Julij werd deze berg rloor Horsfiekl vau
,U I