
mmmmrn
(Sibessie) der kaarten, is afgebeeld fig. b. — Ik peilde van Dadap
af de hoogste spits van a in het N. SG^/i" ten W. en van b. in
het N. 433/4° ten W.
N.
POELO PANA HITAM. 0 of? 0
De piek van het z. g. Prinsen-eiland in de straat Sunda; onbekend.
2. KARANG. ^ — Br. 6.13. — L. 106.00.' )
3. POELOSARIE. $ — Br. 6.17. — L. 105.54.
Deze beide vulkanen van Bantam, welke de eenigste hooge
kegelbergen dezer Residentie zijn, hebben op eenen afstand gezien
den vorm van eenen tweelingvulkaan, hoewel hun voet door
') Bij dezen en alle volgende vulkanen van Java beteekont Br. = zuidelljkc
breedte en L. = oostelijke lengte van Greenwich in graden on luinuten. — De geographische
positie zal voor de hoogste toppen van die vulkanen opgogeven worden,
waar zjj door triangulatie naauwkcuriger bekend geworden is.
eene diepe dalkloof gescheiden is„ waarin het water uit eenen
meer N.W. gelegen ketel zieh ontlast. — Deze twee bergen zijn
de eenigste welke niet door mij beklommen zijn, hoewelikmij
in het Z. en Z. 0. derzelven eenigen tijd heb opgehouden, tot
het doen van nasporingen omtrent de kolenbevattende vlot-formatie,
welke zieh aldaar bevindt. Zij zijn byna aan alle zijden
door vlakke dieplanden omringd, en van hminen zuidelijken
voet daalt het land, met een labirint van heuvelen bedekt, door
valleijen in alle rigtingen doorsneden, tot aan de zuidkust langzaam
af; er is geen spoor te vinden van die bergketen, welke
op de kaart van Raffles en anderen aangewezen is. Volgens
trigonometrische metingen door denluitenant Melvill van Carnb6e,
bereikt de Karang met zijne breede stompe kruin, eene hoogte
van 5859' en de Poelosarie, kleiner en spitser toeloopende,
4061 rijnl voeten.«) Beide zijn tot op hunne kiniin met
bosschen begroeid.
Aan den N.W. voet van den bergkring, welke N. westwaarts
van beide heenloopt (de G. Balie, waarvan misschien de G.
Djaloen Djoenging slechts enkele puntenzijn?) tusschen dezen
en de ^traat Sunda naby Anjer, ligt eene groote, ovale, ketelvormige
diepte, DanOy gedeeltelijk met water gevuld en door
talrijke Kaimans (Crocodilus biporcatus) bewoond; haar bodem
is week en slibberig, en verecheidene vlakke eilanden met boomen
begroeid, liggen in het meer verstrooid. Haar overtolhg water
ontlast zieh door eene spieet in de diepste plaats vandenkringvormigen
rand, die haar omsluit, inhetwesten, waar eene beek
naar de nabijgelegene kust stroomt en eenen waterval vormt.
Dit moeras is genetisch analoog met de meren van den Lemongan,
met het Süikara- en bovenal met het Dano-meer op Sumatra;
het is evenwel niet meer zoo diep als vroeger en wordt hoe
langer hoe meer met slijk opgevuld. Wanneer men het verhaal
van reizigers geloovenkan, ontstaatdeze aanslibbing grootendeels
door een opborrelen van warm water en slijk onder uit de kom
') Deze verdicnstelijke officicr heeft de gezigtshoeken van vele bergen gemeten en
derzclver hoogte berekend. (Over de hoogte der borgen in den Oost Ind. Archipel,
in bot Tijdsohrift voor N. I. pag. 502—548).
P i