
licrliaaldc uaiivallon, gedureude den gausclien droogea moesson
voort; eerst tegen liet inYallen van den regenlijd (omLrent het
midden ofheteinde van October?) hield de vulkaan op met woeden
on toen werd (gelijk de berigtgever zieh uitdrukt) geen geringer
gevaar van den vertoornden Neptunus gevreesd dan dat, waarmedo
Vulkanus hen had bedreigd. (Zie lager.)
De bij gelegenheid dezer eruptie uitgeworpen stqffen bestünden
(behalve uit dampen en gas-soorten): 1". uit groote steenbrokken,
gruis, zand en asch, die alien roodgloeijend uit den
krater kwamen^ zij wenden niet uit den krater geworpen, maar
rolden over den zuidoostelijken rand des kraters en kwamen
door de lengte kloven Gendol en Worroh benedenwaarts. De hevigste
werking meet naar de zuidoostzijde zijn gerigt geweest en
tevens ook aan die zijde da grootste hoeveelheid uitgeworpen
Stoffen gevallen zijn (waardoor de genoemde kloven werden
gevuld). (Gaat men de gedaante van den Merapi na in Figuur
J3, dan zal men ontwaren, dat de eruptie kegel, naar de
oostelijke asehvlakte heen, vrij en door geen muur omgeven
is; dat insgelijks de asehvlakte, aan de zuidoostzijde, vrij längs
de helling van den berg afdaalt. Naar die zijde vonden de
uitgeworpen Stoffen derhalve den gemakkelijksten uitweg; gemakkelijker
nioet zulks nog hebben plaats gehad naar het
westen, in de kloof Belongkeng, d. i. naar de zijde der residentie
Kadoe, vanwaar ons alle berigten ontbreken.) — 2». Uit
gesmolten lava, die als een stroom nederwaarts vloeide, namelijk,
in de kloof Gendol, welke naar het oosten, naar Bojolali
nederdaalt. De heer van Waeij kon, gelijk door hem bepaaldelijk
wordt verzekerd, uit zijne woning de gesmolten lava
duidelijk in de genoemde kloof zien stroomen. Men kon dezelve
vergelijken met gesmolten ijzer; zij vormde een «blaauw vuur, »
dat later wit, rood en blaauwgloeijend werd, totdat de lava
zieh in de gemelde kloof geheel aan het oog des aansehouwers
onttrok.
Zijdelingsche spleten. Bij eene vorige uitbarsting van den
Merapi zijn, naar verhaald wordt, in de zuidoostelijke en in de
zuid zuidoostelijke helling twee rclen of zijdelingsche scheuren
tm
I I
415
üutstaan, waaruit zieh sedert dien tijd meermalen dikke rook-
\volken ontwikkelden, welke echter niet hoog opstegen. Sedert
de vulkaan nu (in September, 1846,) wederom hevig woedde,
^verden van tijd tot tijd massa's zand en gruis uit deze scheuren
geslingerd en in de kloven Gendol en Worroh nederwaarts geworpen.
(Misschien liggen die spleten in de hoogere streken
dezer kloven zelven, welker verlenging naar boven heen daardoor
wordt gevoimd?) Dewijl insgelijks uitwerpselen, welke uit
den krater voortkwamen, hären weg over deze zijscheuren
namen en door de genoemde kloven benedenwaarts vloeiden, zoo
kon' de hoeveelheid, welke bij uitsluiting door de zijdelingsche
openingen te voorschijn kwam, niet met juistheid worden beoordeeld
en kon er nog minder worden uitgemaakt, ofook gesmolten
lava uit dezelven benedenwaarts stroomde.
Nadat de uitbarsting had oj^gehouden, zag men siechts nog
Witte dampwolken langzaam en gelijkmatig van den bergtop
in de lucht opstijgen; het scheen, dat het profiel der kruin
ronder was dan vóór de uitbarsting plaats greep. Of de uitbarstingskegel
staande gebleven of verbrijzeld is geworden,
weet men niet.
De verwoestingen, welke in de bebouwde velden van den
heer van Waeij waren aangerigt, strekten zieh uit over 7 bouw
land (á SOO • roeden de bouw); eene gelijke uitgestrektheid
lancls was op het naast gelegen landgoed verwoest geworden.
(Het is mij niet bekend hoeveel ook eiders is vernietigd.) Deze
verwoestingen waren echter in mindere mate veroorzaakt geworden
door de onmiddellijke werking der uitbarsting, maar
veeleer het gevolg der later hierdoor ontstane overstroomingen.
De kloven Gendol i) en Worroh, namelijk, waren reeds van
oude tijden af bekend als de uitloozingskanalen zoowel van de
Stoffen, welke door den Merapi werden uitgeworpen als van
de hooge vloeden (banjer), waarin deze beken in den regentijd
') Naar opgaafvan dcnheor van Waoij, bestaan de loodregtc wanden van de kloof
Gendol van boven tot benoden geheol en al uit lagen van losso viilkaniselic uitwerpselen.
vTJ
^ 3
. M
11
, '41