
(•i; Iii.
if®
-1 w
)
'•"- fi •
(loor dezc Ijosschen liooger opklom, kwam ik op ecn Lcrrasaaii,
alwaar ik tot niijae vcrbazing drie uit steen gehouwen beeiden
voncl. De steensoort, waaruit dezelven waren vervaardigd, was
eene poreuse, met kleine luchtbellen voorziene trachiet-lava,
volkomen van gelijke soort als die, welke bij de rumen van
Pranibanan Avordt aangetroffen, terwijl de beeiden uit een
stuk waren gevormd. Ilet grootste derzelven had eene knielendc
houding eri onderscheidde zieh, bij eene hoogte van siechts
6 voet, door een reusachtig hoofd,'welks diaraeter van de kin
tot aan den schedel 5 voet bedroeg. De gelaatstrekken en de
oorversierselen hadden het Javaasch karakter; over het geheel
weken zij af van de regelmatige en de schoone, anatomisch
jniste vormen der beeiden, welke men in de roinen van Prambanan
en van Boro boedoer bewondert. üithoofde echter dezebeeiden
door den tand des tijds reeds zoo zeer waren aangetast,
de poi-ien van het gesteente met aarde gcvuld en het geheel
met een vochtig bekleedsel van mos en lichenes was overdekt,
ZOO scheen dit alles een hoogeren ouderdom aan te dniden. De
meesten waren zoodanig met mos bedekt en met strniken
omgroeid, dat ik dezelven niet onldekte, dan na met veel
moeite struiken en mos uit den weg te hebben geruimd.
Doordrongen van nienwsgierigheid, zettede ik mijne schreden
voort en vond ik eenen trap van 15 treden, uit gehouwen steen
vervaardigd, welke mij naar een tweede terras voerde, alwaar
ik nog een beeld vond. Van liier Steeg ik weder 25 trappen
opwaarts en kwam op een derde terras aan, dat ruim, volkomen
horizontaal en vierkant was, welks bodem over deszelfs geheele
uitgestrektheid uit gehouwen vierhoeldge steenen bestond en dat
met eenen ongeveer 6 voet hoogen, insgelijks uit dergelijke
steenen vervaardigden muur omringd was. Dit terras heeft, bij
eene lengte van ongeveer 100 voet eene gelijke breedte. In het
midden verheft zieh een altaarvormig gedenkteeken, op een
grondslag, welke eene hoogte van omtrent 7 voet heeft en uit twee
terrassen is gevormd. Dit gedenkteeken is insgelijks uit teerlingvormige
steenen vervaardigd en begroeid met mos, lichenes en
Lycopodien. Ter naauweriiood ontwaart men nog eenig beeld-
435
hoiiwwerk aan dit gesteente, zoodanig is hetzelve vergaan en
ZOO zeer zijn deszelfs voegen uit elkander gedreven. Welig
groeijend, schoon, hoog opgeschoten gras, onder welks bekleedsel
steenen beeiden in het rond verstrooid liggen, heeft het geheele
terras ingenomen, terwijl van de wijd uit elkander staande
takken der hooge Casuarina's, welke over hetzelve een geweif
vormen, even zoo vele Usneen als naalden benedenwaarts hangen.
Deze plaats was derhalve eenmaal getuige van menschelijk
verkeer en alhier werd door volken aan hunne goden geofferd.
Thans is elk spoor van hunnen godsdienst verloren gcgaan;
hunne tempels zijn vervallen en vervlogen eeuwen hebben
geene kennis omtrent hen tot op ons overgebragt. Mijlen ver
door Wildernissen van de bewoonde wereld afgescheiden, liggen
daar de puinhoopen ter neder, eenzaam en voor het oog verborgen,
terwijl zij naauwelijks eene gissing omtrent'hunnen
oorsprong toelaten. En ten einde dit verborgene nog meer met
vergetelheid te omhullen, strekt een somber, stil woud zijn
bladerengewelf over de puinlioopen uit; de adem van den wind
beweegt siech ts zacht de Casuarina's en zijn naauwelijks hoorbaar
gesuis door de toppen schijnt een geestengelispel uit de
voorwereld. — Het is een heilig, tot vrome aandacht stemmend
mischen, — hetwelli zelfs invloed uitoefende op de ruwe gemoederen
der Javanen.
Slechts aan een enkelen der tien Javanen, die mij begeleidden,
was dit oord bekend. Zijn naam was Djojodono; hij droeg een
langen baard en werd door de anderen met eene soort van
schuwe onderscheiding bejegend. Hij bestempelde deze bouwvallen
met den naam van Boenten Tjeto. (Het gindsche groote
terras heette hij Aloen-aloen, het altaar noemde hij Saokar en
de enkele standbeeiden Retjo.)
Van,dit derde terras Aloen klom men met eenige trappen
naar een vierde terras, op hetwelk talrijke grootere en kleinere
standbeeiden werden aangetroffen, allen voorstellingenleverende
uit de godenleer der Hindoes, waaronder men het beeld van
Genesa het menigvuldigst aantrof. In de nabijlieid van den rand
van dil terras ziet men den stam van een zwaren Casiiarina