
i l i
' jr.
t '
316
liet laagste gcdeelte van den nmui', ter plaatse waar dczelve
ton noorden van het middenpunt cindigt, te besüjgen; vervolgcns
klautert men aan de buitcuhelling icts beneden den
hoogsten rand van den kratermuur voort en beschrijft men op die
wijze bijna een halven cirkel tot naar het westen. Deze onderncming
wordt slechts bemoeijelijkt door een paarkloven, wier
steile wanden reeds boven aan den hoogsten rand aanvangen,
dezen insnijden en vervolgens noordwaarts längs de helling des
bergs at'dalen. De wehg opgroeijende struikgewassen echter,
aan wier stammen en takken men zieh vasthouden kan, maken
dezen togt uitvoerbaar. Over het algemeen is de geheele noordwest
en westzijde van den Soembing, in de hoogere zonen,
digter dan alle anderen met Alpen-vi'oudgeboomte begroeid.
Op eenige plaatsen is de bovem-and van den kratermuur in
het noordoosten volkomen scherp en bestaat hij uit op elkander
gestapelde rotsbrokken, die aan de binnenzijde aanvankelijk een
loodregten wand vonnen. Deze blokken (waarvan wij eene afteekening
gaven in Soembing, Fig'uur 6) schijnen eerder ontstaan
te zijn door het bersten of instorten van den muur dan
dat zij hier zijn nedergeslingerd geworden. Op vele plaatsen
van den wand bemerkt men, dat eene sterke werking op de
magneetnaald wordt uitgeoefend en schijnen deze rotsblokken
veel magneetijzer te bevatten.
Aan de westzijde is de afscheiding van den muur in stukken,
welke den vorm hebben van prismata of parallelopipeda het
duidelijkst; de geheele massa van den wand springt daar ter
plaatse naar binnen vooruit, in den vorm van ribben, en herinnert
aan eenen zuilenvormigen bouw, welke niet geheel en al tot
volkomenheid is geraakt.
De kraterbodem bestaat, de bet^g- van puinbrokken met
medegerekend, uit de navolgende gedeelten: l». het noordelijkste
gedeelte: 480 voet beneden de westelijke spits;— 2». de
middenruimte: 410 voet en 3». het zuidelijkste en zuidwestelijkste
gedeelte: 500 voet beneden die spits gelegen.
Deze kraterbodem is in het noordoosten geopend, heeft
echter aldaar in geenen deele een effen of gelijkmatig glooijenden
f f , p II' ;fif
I J'l
fi; ' 'i I L
gl-T '
i 11
m