
Ü ü
58
loopen, aiin beide zijdendüor de neptuiiische afhellingenbegrensd,
de lavastroomen verre in het läge, tertiaire land uit.
Het schoonste evenwel openbaart zieh de Zaiia-natuur van dil
eens gesmolten geweest zijnde gesteente, in een hol bij Joeroek
grinding, hetwelk 3 palen oostelijk van Tingger Agong
in de lioogere streken van het plateau aangetroffen wordt, waar
de oppervlakte zacht heuvelachtig-golvende is. Aldaar is op
zekere plaats de grond opengebarsten en door eene kloof of
spieet in de rigting naar het N. N. 0; doorsneden, welke
plotseling eindigt, terwijl zij zieh in den ingang van een hol
verliest, waarboven het plateau weder vlak is en even als vroeger,
door geene kloof meer doorsneden. Het hol gelijkt een
100 tot 150 voet diep geweif in den vorm van een' boog
welks ingang 30 voet hoog is, terwijl het naar den achtergrond
toetotlS, ja zelfs tot 10 voet in hoogte afneemt. Men ziet hier
gewone, zwart-blaauwe bazalt-lava, in niets van die op andere
plaatsen van Seiaga Herang onderseheiden. Maar van het gewelf
van dit hol hangen lava-stalactieten af; zij hebben de
gedaante van lange spitsen, kegels, druiventrossen, takken?
punten en aan de onderste randen uitgetande lamellen, die allen
loodi-egt, even als de druipsteen der kalkgrotten, bij honderden
van het geweif afhangen en klaarblijkelijk de gesmoltene natuur
van deze lava aantoonen, welke door de hitte week geworden
en omtrent van de consistentie van honig moet geweest zijn,
toen zij van het geweif afdroop en onder het afdruipen
stolde. — (Men kan aannemen, dat reeds eene hardgewordene
en van onderen uitgeholde lavabedekking daar lag, door
wier spleten, reten of porien de gesmoltene massa van eenen
boven gelegenen nieuwen nog vloeibaren stroom henendrong).
Weinig Vulkanen van het eüand zijn zoo rijk in warme
hronnen als de Tankoeban Prauw. Hier zal ik echter slechts
op haar aantal en hare ligging opmerkzaam maken, daar zij in
het hofdstuk der tweede afdeeling van dit werk uitvoerig
beschreven worden.
Aan de zuidelijke, Bandongsche afhelling van den borg
zijn er inij drie bekend: 1. In de nabijheid van de beek Tjibeuroem
5 palen oostwaarts van Djamboe dwipa, ongeveer
3500' hoog, eene laauwe salinische staalbron, welke uit
poreuze lava ontspringt. Het water van gezegde beek zelve is
koud, maar heeft eene sterke aluinachtige smaak. — 2. De reeds
vroeger wegens hare hgging vermelde warme bron bij Lembang
(Tjipannas 1), aan den linker oever van de Tjikawarie, zonder
reuk of smaak. — 3. Ter zelfder plaatse, aan den regteroever
van de Tjiltawarie (Tjipamas 2), met melkachtig-troebel, eenigzins
naar soda smakend en naai- zwavel-waterstofgaz riekend water.
De vijf volgende vindt men aan de noordelijke, Krawangsche
zijde; de twee eersten hggen in de nabijheid van het dorp
Tjiatter aan de noordelijke helhng van den Tankoeban Prauw,
ongeveer 3300' hoog en op een' afstand van 5 palen van Tingger
Agong. — 4. Aan den regter oever van de beek Tjipabla ontspringt
uit drie openingen eene laauwe, naar aluin smakende
bron, welke een zeer hard bezinksel afscheidt. Zij ligt 0. N.
Oostwaarts beneden Tjiatter. — 5. «Tjipannas» N. Oostwaarts
beneden Tjiatter in de vlaUte diepte aan de oostzijde van de
lengte-ribbe, genaamd « Poelosarie.»
Daar ontspringt op eens, dampend heet, eene zeer sterke
beek, uitbrekende uit den voet van eenen aardwand^ haar water
smaakt naar aluin, riekt naar zwavel-waterstofgaz en bedekt
alles, waarmede het in aam-aking komt, met een kalkachtig
bezinksel. Een ander breiachtig, melkwit sediment geeft aan
den Spiegel van het kleine beldten (kom) waarin zieh de
beek lager verwijdt, eene kopergroene tint. Zij stört zieh,
even als de vorige, uit in de Tjiponagara.
6. Aan den bergwand «G. Batoe kapoer)), welke de binnenste
wand van bovengemelden verheffmgsrand is, digt bij die
plaats, waar hij in het oosten eindigt, borrelt eene warme
bron op, boven den regteroever van de Tjinangka (Avelke meer
naar beneden zieh in de Tjiassam uitstort), die alles wat zij
aanraakt, met eene korst overtrekt en verbazendgroote gekrulde
kalksinter-trappen längs de afheUing nederwaarts gevormd heeft.
llel; water is reukeloos en smaakt ziltig-pikant. Nog verscheidene
kleinere bronnen komen aan den oever van de beek voor. Zij ligt
äi.!;-.
/i'/'I >
. I i h
f i , ,