
i t t i
B. (Jübarstingen.
Zijn geheel onbekend.
C. Bezoek van reizigers.
In 1837 werd dit meer door den SpanjaardNoronha bezocht,
denzelfden die, in een der deelen van de Verh. van het Batav.
Genootschap eene naamlijst van Javaansche planten geleverd
heeft en van wien mij verder niets bekend is. »)
In 1804 werd het door Horsfield bezocht. (I. c.)
In 1819 was Reinwardt de derde bezoeker, door wien het
meer gezegd wordt 7407 Eng. voeten ( = 6950 Par.) hoog te
liggen, bijgevolg 26S Par. voet hooger, dan volgensinijnemeting.
10. KAWA TJIWIDEI.
Eenige palen Z. oostwaarts van de Kawa Patoeha, alzoo naar
den Tiloe toe, leerde ik in het jaar 1848 eene solfatara kennen,
uit welke eene der hoogste beken van de Tjiwidei entspringt
en welke om die reden door de bewoners van het dal Tjisondarie,
«Kawa Tjiwidei» genaamd wordt. Zij ligt in het digste
van het bosch en is een der merkwaardigste z. g. explosiekraters
van het eiland.
In het zuidelijke deel der Preanger-regentschappen namelijk
liggen eene menigte parallele bergketens, die reeds bij de Wijnkoopsbaai
aanvangen en van het Z. W. naar het N. 0. loopen.
Zij nemen tevens in deze rigting steeds in hoogte toe en eindigen
in eenen vlaldien rand of wrong, welke van het N. W.
naar het Z. 0., alzoo in tegenovergestelde rigting loopt en
onmiddellijk aan de vulkanen grenst, zoodat de Patoeha de
N. westelijke hoek van deze verhevenheid is, van waar af een der
hoogste bergruggen, de Breng-Breng zieh naar het Z. W. voortzet.
Deze Breng-Breng zoowel als de overige bergketens zijn
wt
(if)
eenzijdige verhejfings-randcn dei' neptunische forniatie vaii
Java; want alle deze bergketens bestaan uit lagen van klei,
rnergel en zandsteen inet fossiele kolen en talrijke petrefacten
van de laatste Tertiair-periode.
Midden door de zandsteen-laLgan van de voormelde vlakke
bergwrong heen is de Kawa Tjiwidei uitgebroken. Het is slechts
eene trogvormige diepte in eene bijna vlakke Streek, wierranden
zieh niet boven dezelve verheffen en vertoont een chaos
van verbrokkelde zandsteenlagen, waarvan de bloldten op eene
plaats midden op den vlakken grond van de Kawa als ijsschotsen
hoog op elkander gestapeld liggen en, bij eene duidelijk" behouden
geblevene stratificatie en paralelle hgging harer strepen,
tevens op eene merkwaardige wijze veranderd, verteerd, week
geworden, met zwavelzunr doortrokken en met zwavel en
aluindeelen bezet zijn. Want in den geheelen omtrek stijgen
met een sissend geluid uit duizenden gaten en spleten zwavelzure
dampen, zwavel-waterstof-gaz en waterdampen op; zij
komen gedeeltelijk uit eenen droogen grond, gedeeltelijk uit
borrelende water- en modderpoelen en vereenigen zieh tot eene
algemeene damp- en nevelwolk, welke eeuAvig blijft hangen
boven deze, naauw door de prachtigste bosschen ingeslotene
rnimte, en welke, door de aanzienlijke rijzing der teniperatuur
van dit oord, hoewel op eene hoogte van omstreeks SV2 duizend
voet gelegen, eene allerweelderigste vegetatie tengevolge heeft.
Kokend heete modderpoelen van zuurdeelen bevattende klei
en nieuw gevormden aluin vullen de overige ruimten tusschen
en nevens de blokken aan en hebben meestal eene schijnbaar
vaste korst van een' duim tot een voet dikte, terwijl het daaronder
hggende nog breiachtig is. Hier vindt men de verwonderlijkste
efflorescentien (uit aluin benevens andere bestanddeelen)
van eene graauwe kleur, tamelijk vast, die even als minerale
bloemen uit de modderkorst uitspruiten en nu eens de gedaante
van bloemkool, van takldge koralen, dan weder van
Cladonia's en andere lichenes nabootsen.' Kussens van mos,
Gleichenien en andere varens gxoeijen daar tusschen en boschjes
van Vireija-, Tliibandia-, Litsaea-soorlen en andere struikgewassen
•f.
t'i,!- .
' ! ;
14
Íl I: