
m
352
tussclien vulkiinca cn dorzolvcr voorgcbcrgten gelegen, — dat
Java bezit en is voornamelijk nict theetuinen bedekt. In de nabijheid
van den binnenwaarts gelegen voet der voorgebergte-spits
Tclemojo heeft hetzelve eene lioogte van 4,200 voet; in het
middengedeelte, ter plaatse vvaar in den theetuin Lodoseboe eene
pandopo Staat, bereikt het eene hoogte van 4,330 voet en
daar waar de weg van Magelan naar Salatiga over hetzelve
voert en deze zijn hoogste punt (den pas van Kopeng) heeft
bereikt, bedraagt de hoogte 4,400 voet.
Ditschoone, vlakke met thee, Europesche groenten en,inde
nabijheid van Kopeng, zelfs met tarwevelden bedekte hoogland
(welks gematigde luchtgesteldheid veel beter geschikt zou zijn
voor eene hoofdstad ten verblijve van Europeers, dan de verzwakkende
en doodelijk heete lucht van Samarang) ishet, hetwelk
den voet van den Merbaboe ten noordwesten omringt; — de
voet vandezen berg (benevens deszelfs zuidelijk gelegen tweeling,
de Merapi) vs^oixit ten westenbegrensd door het dal Kadoe, dat van
1,800 tot 800 voet daalt; ten noordoosten en ten oosten wordt de
voet omvat door een vlak, rijk bebouwd hoogland, hetwelk mede
om den Merapi loopt en eigenlijk den verbreeden voet van dezen
berg zelven uitmaakt. Deszelfs hoogte bedraagt in het noordoosten
bij Salatiga, 1,814 voet, — bij Ampel, oostwaarts van den
Merbaboe, 1,973 voet; van daar daalt het tot op 1,220 voet in
de nabijheid van Bojolalie (oostwaarts van den Merapi) af en zinkt
vanBojolahe met eene gelijkmatige, zachte glooijing gedurig dieper
in de vlakte van Solo neder, welke slechts 280 voet hoogte heeft.
Langzaam en van lieverlede rijst dit hoogland van Ampel
naar de zijde van den berg opwaarts en is op eene hoogte van
meer dan 2,000 voet nog met dorpen en kokos-palmen bedekt,
terwijl het ten noorden allengskens, zonder dat men in Staat is
den overgang te bespeuren, in het nog hooger gelegen noordwestelijke
voorland bij Kopeng (dat wij zoo even hebben beschouwd)
overgaat. — (Zelfs nog hooger dan dit noordwestelijke
voorland, hooger dan de pas van Kopeng zijn de lengte ribben des
vulkaans tot vooruit springende breede vlakten, — bergplatten, •—
uitgebreid, welker buitenste rand naar de zijde van den
353
ZOO even genoemden pas eensklaps in den vorm eens traps afdaalt.
Kleine watervallen störten zieh van deze buitenwanden der kleine
plateanx, welke, hoeuitlokkend zij zieh aan het oog mögen voordoen,
echter geheel onbewoond zijn.)
Over de geheele uitgestrektheid van het vlakke voorland van
Ampel, van Salatiga tot voorbij Bojolalie in de vlakte van Solo,
wordt de oppervlakte des bodems gevormd door eene laag van
vulkanische steenbrokken (namelijk, trachiet cn trachiet-lavabrokken),
welke voor een gedeelte een hoekigen vorm bezitten,
terwijl anderen meer afgerond zijn en in aarde gekneed voorkomcn
; — deze stukken worden afwisselend aangetroffcn van de
dikte van naauwelijks een voet tot op de grootte eens olifants,
terwijl de hierdoor gevormde laag gemiddeld eene dikte heeft
van 40 à SOvoet. Diepe en smalle beddingen hebben de benedenwaarts
stroomende beken zieh door deze bank van puinbrokken
gegraven, en de waterrijkste dezer beken hebben haar bed tot
op het vaste rotsgesteente, waarop die banli rust, uitgehold; het
zijn massive lava-stroomen, wellce onder de puinbrokken liggen en
aan diepere uitgraving paal en perk stellen. De weg van Salatiga
naar Bojolalie loopt (op houten bruggen) over eene menigte
dergelijke kloven en beddingen van beken, welke gedurende den
goeden moesson bijna altijd di-oog staan. Eene der grootsten, tot
op de vaste lava-stroomen uitgegraven kloof, even als de anderen
echter geheel en al di'oog, is de bedding der kali Gendeng,
oostwaarts van Bojolalie, in welke twee oorspronkelijk afzonderlijke
kloven (op eenen kleinen afstand boven de brug) te zamen
loopen. Zoowel de enkele brokken van de te dezer plaatse SO
voet dikke puinlaag, waarvan eene menigte door het water losgespoelde
stukken op de bedding der beek verstrooid liggen, —
alsmede de vaste en zamenhangende lava-stroom in den bodem
der kloof (eene door het water glad gespoelde rotsbedding) onderscheiden
zieh door eene heldere, bijna wit-grijze kleur, alsmede
het zand (van gelijken oorsprong als de rotsbrokken), dat
de ruimten en scheuren tusschen de rotsstukkcn vervult. Deze
kleur wordt aan dezelven medegedeeld door den veldspaath,
welke in meerdcre mate dan andere bestanddeelen, en slechts 'm 1