
205
• Zoo bragten wij den langen, duisteren, bangen nachl door en
zagen met brandend verlangen naar het dralende ochtendrood.
De dag brak aan, de regen hield op, de watei'plassen zijpelden
aldra door het mulle zand, de eerste stralen der zon
verwden den voor ons liggende kratermum- met gloeijend
roode tinten: — Het daglicht bragt hoop en uitkomst en levenslust
— kommer en angst waren vergeten.
Terwijl eenige van onze Javanen eene verkM'ikkende koffij
toebereidden en andere de noodige toebereidselen tot onzc
afreize maakten, gingen wij nog eens naar den kraterrand en
wierpen eenen laatsten blik in den afgrond, wiens stoomen,
bruisen en btilderen ons den geheelen nacht zoo beangstigd
had; — wij ontbeten, zeiden den berg vaarwel en kwamen
vierdehalf nur later, den 23'"=" Junij, ten 11 ure weder te
Priatin aan. — (In de bovenste zonen der berghelling vonden
wij nog na zons-opgang op vele rotsen ryp en dünne korsten
van ijs.)
D. Gedaanteverwisselingen.
Daar er geene beschrijvingen bekend zijn van de gesteldlieid
der kruin voor of tusschen gemeide uitbarstingen, en het niet
eens met zekerheid uitgemaakt is, of gedurende het tijdverloop
van 1772 tot 1825 uitbarstingen hebben plaats gegrepen,
ZOO is het onmogelijk te beslissen of de thans woeste, 2500'
breede, bovenste zone der kruin eerst door de laatste uitbarsting
van alle vegeta tie is beroofd, dan of zij reeds vroeger (sedert
1772 ongeveer) in dezen toestand verkeerd heeft. Zij kan
overigens ook door kleine uitbarstingen, wanneer deze gloeijend
heet zand en steengruis uitwierpen en alle plantenkiemen
doodden, in dezen toestand hebben voortgeduurd.
Sedert de hooMplaats Tegal op de N. kust door Europeanen
bewoond wordt, heeft, naar luid der berigten, het uitstoomen
van dikke witte rookwolken uit dezen krater nooit opgehouden.
Ii'
1 Si
f Í t'