
fMmtam
86
(lock of cciic schijf, die over de aarde scheen to ziülen gcschovcn
worden, maaktc eene zondeiiinge tegenstelling met de witte
cirrhi- en cirrho- cumuli (schapen-wolkjes), die beneden dien
tint in het luiclitruim zweefden en met de nog lagcr drijvende
zamcngepakte wölken (cumuli), wier beweging naar het westen
allengs ti'ager werd en die eindelijk ten 3 ure allen geheel uit
het gezigt yerdwenen (zieh in onzigtbare waterdampen oplosten).
De verduistering vormde met het heldere gedeelte des
hemels eenen tamelijk seherp begrensden rand, die zieh duidelijk
ieder oogenblili verder naar het westen vooruit bewoog.
Daarbij was de lucht zoo doodstil, dat geen blaadje zieh
verroerde; alle levende wezens scheuen door een angstig
gevoel gedrukt te worden, de helft der bergbewoners stond
zwijgend en staarde den hemel aan en de andere helft, door
bijgeloovige vrees gedreven, zette de rijststampers in beweging,
wier regelmatig geldop tegen de bergen terugklonlt en de plegtige
stilte als het wäre nog sterker deed uitkomen. Ook de Oähapen
in de oude Rasamala- en Manghetboomen begonnen te
schreeuwen en eenige paauwen en jaarvogels vlogen uit het
hoogere geborgte krassende naar beneden. — Eene groote gebeurtenis
scheen op banden te zijn en een duister kleed dreigde op
de aarde te zullen nederdalen.
Ten 3 ure was nog slechts in het N. W. (tusschen Tjitjoerroek
en den Panggerango) een klein segment van den hemel
beider, het geheele overige uitspansel geleek een ¿wt/ig o-ö/aaMW
tapijt en wierp eene steeds donkerder wordende schaduw op
de aarde. Nu verduisterden ook de lagere luchtstreken boven
het dal van Soekaboemie, eerst het Kendang-gebergte, vervolgens
het dal, en alles werd in eenen duisteren, blaauwaehtiggraauwen
nevel gehuld, . welke allengs hooger en hooger tegen
de helling van het geborgte scheen te willen opstijgen.
De laatste hchtstreep was ten 4 ure aan den N. westelijken
horizon verdwenen en eene nachtelijke duisternis bedekte het
land. De Javanen hepen met faJdiels heen en weder en de
huisbedienden ontstaken licht. (Ik begon aan de juistheid van
mijne horologien te twijfclen). • Deze duisternis was geheel anders
en maakte eenen gansch anderen indruk, dan de gewone
avondschemering ten gevolge van het ondergaan der zon; want
dan vallen de schaduwen der voorwei-pen ter zijde en het meeste
licht komt nog altijd van den horizon over het land, terwijl
nu de schaduwen vertikaal van boven naar beneden vielen en
alle voorwerpen aan huime bovenste vlakte, b. v. de hutten op
hare daken, betrekkelijk nog meer verlicht waren dan aan hunne
zijden; het was een eigendommelijk purperachtig donker, dat,
vergezeld van de doodelijke stilte, iets buitengewoons deed
verwachten.
Des namiddags ten 4'/a ure, toen de duisternis baren hoogsten
graad bereütt had, werd het raadsel opgelost: •— vulkanische
asch viel zacht en gelijkmatig neder en vormde op de oppervlakte
van den grond en van de gewassen eene stoffige, graauwe
(eenigzins bruinachtige) laag. Deze aschval was door geene electrische
verschijnselen evenmin als door regen vergezeld. Nadat
dezelve een half uur op gelijke wijze had aangehouden, werd
de hemel weder helder, de indigo-blaauwe lucht nam eerst eene
graauwere (bruinachtig-roode) kleur aan en werd toen trapsgewijze
lichter, zoodat tegen 6 uur, nadat de aschregen opgehouden
had, de zon nog eens met hare laatste stralen de weder
bemoedigde in woners begroette. De nevel, door de in de lucht
verspreide asch ontstaan, was in zijne soort zeer eigenaardig
en op het eerste gezigt gemaldtelijk van waterdampen (of uit
water gevormde wölken) te onderecheiden. Want, al möge bij
de laatste de lichtsterkte nog zoo verminderd zijn, zooblijven
de omtreldven der voorwerpen eveuAvel nog tamelijk scherp en
zijn duidelijk te herkennen, terwijl bij de eerste (de drooge
nevels), hoewel de hchtstralen zelfs bij hun doordringen door
de (met asch en zanddeelen vervulde) lucht minder verzwakt
zijn, de profielen der voorwerpen zieh vecl onduidelijker, flaauwer
(in één vloeijender) voordoen, zoodat men.in het eerste
oogenblik gelooft, dat de oogen schemeren; — daarbij komt
nog de bruinachtige, asehgraauw-purperkleurige tint dezer nevels.
Om vijf ure werd men eenen duidelijken reuk gewaar, als
vaii steenkolendamp, of als deluehtin denabijheid vansmeltovens.