
I! . f j
Í
l!
; 1 1
T-
1}
t '
240
begroeid, en ten deelc met aarde bedckt zijn; deze steenen
liggen op vele ijlaaLsen hoog op elkander, ja, vormen geheele
heuvels, — de puinlioopen van voormalige gebouwen, •— zoo dat
hun aantal op vele honderdduizenden mag geschat worden.
Vat menhet groote aantal dezer gebeitelde steenen, waarvan
de kleinste een inhoud van een knbiekvoet bezit, te zamen
met die 21 door mij bezochte tempels en met het reuzenwerk van
den doorHorsfieldbezoehtenkmist trap, vat men, zeg ilc, ditalles
te zamen, dan moet het aantal menschen, hetwelk hieraan eenmaal
werkzaam was, insgelijks op vele duizendenbegroot worden.
De thans (1840) bewoonde dorpen, welke op het hooggebergte
van Di-eng, op eene hoogte van 5000 tot 6457 parijsche
voeten boven de oppervlakte der zee, zijn gelegen en wier aantal
22 bedraagt, zie men op de kaart, die bij dit werk is
gevoegd.
De steensoorten van Di-eng bestaan uit lava en trachiet,
van welke beide weinige verschillende soorten voorkomen. Door
het bewerkstelligen van opgravingen zou misscliien een grooter
aantal lava-soorten worden ontdekt, welke in de verschillende
tijdperken van werkzaamheid der vulkanen uitgeworpen en thans
met hooge aardlagen en wouden zijn overdekt. Behalve de puinlioopen
van den Pakkoeodjo en van den Kenclil, is de vroeger
genoemde, in horizontale lagen gedeelde lu'aterwand in den
Weurdodo de eenige plaats in Di-eng, waar zieh ontbloote rotswanclen
aan het oog vertoonen.
De lavasoort van cíe« PaMoeoi^'o en van den Kendil (welke
in die groote puinlioopen verstrooid ligt) heeft eene zeer grootkristallinische
zamenvoeging en bestaat uit groote kristallen van
glasachtigen veldspaath, die eene wrtachtige, somtijds in het
gele overgaande kleur bezitten, en met ongeveer even groote,
sterk blinkende kristallen van hornblende, in eene veldspaathachtige
grondmassa van blaamvachtig grijze kleur vermengd
zijn^ slechts zelden komen in dezelve kleine luchtbellen voor.
Hier mede wisselt een ßjnkorrelige trachiet af, welke
Jicht grijs van kleur is, ja, er komen rotsen en rotsbrokken
Yooi-, welke voor de helft uit trachiet bestaan en zoo fijn van
241
zamenvoeging zijn, dat de kristallen van veldspaath, met het
ongewapend oog, ter naauwernood kunnen onderscheiden worden,
terwijl de andere helft uit de grof gekristalliseerde lava,
waarvan wij zoo even hebben gesproken, is zamengesteld^ beide
zijn zoodanig met elkander verbonden, dat de eene soort onbemerkbaar
in de andere overgaat.
Zeer verschillend van deze beiden is de lavasoort, waar,üit
alle tempels in het Di-eng gebergte zijn gebouwd. Deze soort
is zeer week, en laat zieh gemakkehjk bearbeiden;: talrijke
kleine luchtbellen treft men in dezelve aan, doch, zij is zeer
zwaar en kenmerkt zieh door eene fraaije, blaauwachtig-aschgraauwe
kleur. De grondmassa clezer lava-soort bevat ;,een
groot aantal kleine augietkristallen; de kristallen van veldspaath
zijn geheel veranderd (verweerd?) en doen zieh aan het oog
voor als doife, vsdtte vlekjes. Opmerkenswaardig is het, > dat
deze lava-soort, «nergens in het gebei-gte wordt gevonden^ en
in geen ander gedeelte van Java voorkomt», waaruit het vernioeden
ontstaat, dat de lava-stroom, waartoe deze soort behoorde,
sedert den bouw des tempels, door andere en verschillende
lava-stroomen is overstelpt en bedekt geworden.
Dit vermoeden komt tot eenige waarschijnhjkheid, doordien
onder de kristallinische lava, in eene diepe bergkloof van
den Pakkoeodjo, enkele brokstukken eener lava-soort worden
aangetroifen, welke,, hoezeer niet volkomen tot deze soort
behoorende, daarmede echter zeer van nabij overeenkomt;
de grondmassa dezer laatste soort had eene gelijke grijze
kleur, was volporien, gelijk puimsteen, en bevatte hier en daar
een enkel groot veldspaath-kristal en kleine stukjes augiet,
welke zieh, door derzelver helder blaauwe kobalt-kleur al
glinsterend aan het oog vertoonden.
Behalve deze lava-soorten treft men in het Di-eng geborgte
slechts vruchtbare, bruinkleurige boschaarde aan, welke somtijds
eene meer bolusroode-kleui- aanneemt; in de laag gelegen
gedeelten verkrijgt zij eene naar het zwarte overhellende kleur
en wordt zij veenachtig, terwijl zij in de solfatara's in eene geelnchtige,
pappige klei ovei-gaat.
r
I !
it
'i»
)' I
• ' !
Í