
ifliWiMliM
4 1 I
. ^ I % f I
1ia 'S^
123
bestanddeelen is, terwijl oji andere tijdea allerlei dieren, b. v.
honden, hoenders enz., die men in de benedcnste luchtlagen
aldaar laat ademlialen, spoedig door Versfikking sterven. Maar
waarom zoo vele diersoorten juist op dit kleine en kaleplekje,
waar zij noch voedsel noch drinkwater vindeu, zamenkomen,
blijft noch altoos een raadsel. Dat de weeke deelen van de kadavers,
het vel en de spieren zoo lang bewaard blijven, zonder
tot verrotting over te gaan, zou men daaruit kumien verklaren,
dat zonder het bijkomen van de dampkringslncht (datis, zonder
de zuurstof die zij in zieh bevat) de verrotting geen plaats
kan hebben: de grond van Padja Gallang, waarop de kadavers
liggen, is echter, gelijk wij reeds hebben opgemerkt, niet permanent
met koolzuur bedekt; maar somtijds is de luchtboven
die plaats geheel zuiver. Even moeijelijk is het spoedig vergaan
der beenderen van deze kadavers te verklaren. AVel is waar
draagt alles de kenteekenen, dat het geene zwavelzure dampen
zijn, maar koolzum--gaz, hetwelk zieh, gelijk in andere mofetten,
zoo ook hier periocUsch ontwildielt; ondertusschen zou eene
verbinding van dit koolzuur met de kalk-aarde der beenderen,
in welke het met phosphorzuur verbonden is, en eene daarop
gegronde verklaring van het spoedig vergaan derzelven nog
zeer onvoldoende wezen.
B. Geschiedenis zyner uitharstin^ev.
Onbekend.
C. Beznek van rcizigers.
hl 1819 bezocht Prof. Reinwardt den berg; in 1857 in de
maand Julij Dr. Fritze en ik.
D. Gedaaniever wisselin gen.
hl den historischen tijd schijnt de berg geene veranderingen
te hebben ondergaan; — de Javanen hebben hem nimmer in
eenen anderen toestand gekend. Ilet bekken, dat tegenwoordig
met het meer gevuld is, schijnt overigens klaarblijkelijk een
vroegere ketel- of trechtervormige krater geweest te zijn, die
lt.,
Iii
'' if