
mä-
II»
118
als liij in de gemeide berigteii genoemd wordt, toch niet
toereiltende geweest zijn, omhet gezegde terrein SO voet hoog
te bedekken. Deze stoffen moeten dus uit het binnensle des
vulkaans voortgekomen zijn. Zij bestaan behalve uit ten deele
ontbondene, in aarde overgegane of zeer fijn verdeelde massa's, —
uit tracliietisclie, niet altijd verslakte, aan de oppervlakte hobbelige
lavabrokken van onregelmatigen, meestalhoekigen vorm.
Het water van de beek, die door den kraterbodem stroomt
en verder op den naam van Tji-beuroem verkrijgt, bevat volgens
het onderzoek van A. Waitz, niet eigenlijk vrij zvi'avelzuur,
maar zwavelzm^e aluin-aarde in oplossing, even zoo als de rivieren,
die uit de kraters van den Telaga-bodas, den Waijang
en uit de liawa-IIidjeng ontspringen.
De figuren, die Avij aanbieden, om de beschrijving van dezen
berg toe te lichten, zijn de drie volgende:
Papcmdaijang Figuur I. Het profiel der bergketen, die
het plateau van Bandong in het Z. 0. begrenst, gezien van den
Passangrahan Negarawangie, (op de helling der N. oostketen van
dit plateau gelegen). De door nommers aangewezene bergen
daarop zijn: 1. Mandalawangie, gepeild in het Z. 361/2" ten
oosten. — 2. De keten waarin de Telaga-bodas gelegen is. —
3. De hoek van de Goentoer-of Agongketen. — 4. Agong, achter
welken (hier onzigtbaar) de Goentoer ligt. — 5. TJikorai. —
6. De dubbele kegel Pateung-teung. —^7. De hoek van den
Rakoetak tegenover van den Malabar. —• 8. Pontjak tjai, in
het Z. 1/2° ten W. gepcikl. — 9. Kawa Manok (Solfatara). —
10. De hoek van den Papandaijang tegenover den Tjikorai. —
Tusschen 9 en 10 liggen de twee tot den Papandaijang behoorende
toppen G. Bobok enKoembang. No. 3 en 4 liggen meer verwijderd
dan de overigen en 2, S, 9 en 10 in eene nog grootere verte.
Papandaijang Figuur 2. De N. oostzijde van den berg,
gezien van den top des Waijang ( en X op de stituatieschet-
') Op Java is mij allcen op den G. Wilis .eeiie beek bekend met 2o«í-zure dampen
en heete bronnen, waai'uit Murías Sodae kristalliseert, anders overal zwavel-zure
dampen.
11»
sen van den laatsten). De nommers zijn: — 1 tot 2. " De kraterrand
van den Papandaijang (1 in Z. 36° ten 0. en 2 in Z. 44° ten
O.gepeild). —3.G.E:oembang(in Z. M° tenO). Tusschen dezen
en den top No. 2 loopt, naar het N. 0., de groote kraterkloof
naar beneden. — 4 tot 5. De rand van het verafgelegene plateau
van Tjikatjang. — 6. Eene kale graspiek midden in de
bosschen der vlakte legal badoeng. üit eene naderbij gelegene
Rawa in deze woudvlakte entspringt de Tjitaroem, die naar de
linkerzijde toestroomt. — 7. Het begin van eene läge bergketen,
die zieh met den Waijang (zoo als deze met den Malabar)
verbindt, zoodanig dat de vlakte 00k aan den Z. W. en westkant
geheel gesloten is. üit de spieet tusschen 4 en S stroomt eene
beek, die hären toevloed van water alleen uit de lengte-kloven
van den Papandaijang verkrijgt. {Eene vlakke waterscheiding ligt
tusschen haar en den oorsprong der Tjitaroem). Zij wordt Tjitarik
genoemd en stört zieh door de Tjilakki aan de zuidkust in zee.
Papandaijang Figuur 3. Eene situatie-schets van den krater.
— De door elkander slingerende lijnen in het binnenste
van denzelven zijn voren of kleine ketelvormige diepten tusschen
heuvels en terrein-golvingen, die uit vulkanisch puin bestaan.
De beekkloof neemt naar onderen steeds in diepte toe. In het
Z. .oostelijke gedeelte' van den kraterrand zijn de parellele rotslagen
zeer duidelijk te herkennen, die meer of min uitstekende
hoeken vormende op elkander gestapeld liggen en met eene zachte
helling zieh ver naar het N. 0. uitstrekken. Zij alleen zouden
reeds voldoende zijn, om den Papandaijang als ouden vulkaan
te doen kennen, ( wamreer dit nog twijfelachtig was). Naar den
bovenrand toe nemen zij in dikte af. — Heete borrelende waterplassen,
kleine moddervuUianen en onregelmatige gaten, waaruit
zwavelige dampen opstijgen, zal men aan de wijze van teekening
gemakkelijk kunnen herkennen.
17. TJIKORAI. O
Hij verheft zieh tegenover dein Papandaijang in het 0. ten N.
begrenst aan de oostzijde het plateau van Tjikatjang daar,
waar hetzelve afhellende reeds het dal van Garoet begint te
I. X _
•f"
i C
r
' irr^
. m • tHiwi
Í
4 .
- I i
: ¡
I
• ' ^
• 7 1!