
fi ^
LÌf
M
II.
• ir»
ti
268
Do kali Lambir, welke in de kali Koetoe uitloopt, scheidt
de residentien Samarang en Pekalongan vanelkander. Op den
N^estelijkenbergrug, dieten grens aan Plantoengan strekt, -vindt
men, op 2 palen afstands, in een meer uitgebreid en zuidelijker
gelegen gedeelte van denzelven den kleinen passangrahan Passieran,
2365 voet hoog; dezelve behoort tot het districi Limboeng.
Gelijk door de Lambir ten oosten, zoo wordt deze
bergrug ook ten westen begrensd door eene dergelijke kloof,
waardoor de kali Bela loopt; deze beek vormt over trachietwanden
een hoogen waterval. De beek Lambir heeft haar bed
slechts in die streck, welke ongcveer een paal ten noorden
van Plantoengan ligt (alwaar zij in haren loop eenige watervallen
-vorrat), tot op het vaste trachiet-gesteente der ribben
gegraven, terwijl het op de meeste andere plaatsen met lagen van
viilkanische rolstecnen bedckt is.
IIL Aanhangsel behoorende tot de ruinen van Di-eng
De lezer herinnert zieh den langen, regten bergrug, welke
het plateau aan de oostzijde begrenst; op den westelijken voet
van dczen bergrug Staat, behalve de passangrahan, het grootste
aantal hutten van het eene, namelijk, van het oostelijke dorp. Ten
einde meerdere ruimte rondom hunne woningen te erlangen,
hebben de Javanen menigvuldige opgravingen bewcrkstelligd,
waardoor de vorm des bergrugs gedurig duidelijker te voorschijn
gctreden is. De geheele binnenhelling van den bergrug was
met een muurwerk, uit groote gehouwen steenen bestaande,
helpt slechts koude, d. i. verwijdering «it deze wärmte; veel beter zou men dus godaan
hebben door eene gozondheids-inrigting of Sanitarium te vestigen in een oord, dat
ton minste 6000 voet hoog ligt, zoo als b. v. in het nabij gelegen Di-eng, dat een
koud klimaat heeft. Ongelukkiglijk willen vele gcneosknndigen geen gebruik maken
van de algemeen verspreide groote geneeskraehten der physiko natuur; zij zoeken
liever htm heil in de praeparaten, die uit de apotheek voortkomen, (Vergelijk hierover
mijn opstel „Over de gematigde cn koude luchtstreken van Java, ter genezing
van ziekten aangewend," voorkomende in het tijdschrift van NeÊrl. Indië, Batavia,
1840, IV. p. 81 en volg. en „Nog een woord over de acclimatisatie," in het Indisch
Magazijn, Batavia, 1843.)
269
belegd en in verschillende terrassen verdeeld, die slechts op enkele
plaatsen door zeer smalle trappen, insgelijks uit gehouwen
steen vervaardigd, met elkander waren verbonden. Boven op
de vlakke kruin van den bergrug staan, in dezelfde streck, achter
den passangrahan twee kleine tempels en iets verder meer zuidwaarts
staan nog twee, maar minder goed bewaard gebleven
tempels.
De tempels, achtcr het westelijke dorp Di-eng gelegen,
waren zes in getal. Zij stonden in de kleine noordoostelijke
bogt van het plateau, in twee evenwijdige reien; de tempels
der westelijke rei, aan de helling des bergs gelegen 5 zijn bijna
geheel in puinhoopen verkeerd; die der oostelijke rei, op een
heuvelwrong in het midden van de bogt gebouwd, zijnstaande
gebleven. In 1840 meende ik, dat het slechts boomgroepen
waren 5 toen ilt echter in 1845 het hout had doen vellen,
trad het muurwerk duidelijk te voorschijn. Het vroeger opgegeven
aantal tempels moet derhalve met 6 vermeerderd en
op 27 worden gebragt. Ook in het woud op den noordelijkcn
hock van den Panggonan (n°. 1 op de kaart) trof ik gehouwen
steenen aan.
2°. Den kunst-trap, van welken Horsfield spreekt (zie vroeger),
heb ik in gezelschap van den heer G. A. E. Wiggers opgezocht
en gcvonden. Hij hgt aan de zuidelijke helling van Di-eng,
namelijk, van den Paggar tipis, ten zuiden van het dorp Sekoenang
en vocrt in de diepe kloofvormige tusschenruimte, welke
gelegen is tusschen den Wisma en de bergen, die het meer
Tjebong ten zuiden begrenzen (goenong Srodjo) benedenwäarts.
Thans echter is dezelve geheel en al in puinhoopen vervallcn.
Van de steenen, welke, naar het gevoelen van Horsiield, het
randwerk des traps vormden, werden slechts nog enkelen verstrooid
in het rond liggende aangctroffen; de langwerpig Vierkante
prismatische blokken, welke de trappen hadden uitgemaakt,
waren uit hun verband gerukt en lagen verschovcn; zelden ziet
men nog 25 trappen, welke een onafgebroken geheel uitmaken;
tusschen de mecsten bevinden zieh tusschenruimten, waar de
trappen onlbrckcn, of wnai slechts enkcle steenblokkeii uit de
r ' », 1 Iit
< ,(
il:,'!'
- 1 '
i'l
I n
• <•:( ' . '1It. I
iMi H
. . I