
1 ; ^
BOERANGRANG. #
Deze IS de eerste of hoek-vulkaan van de noordelijke (of
naauwkeuriger noordoostelijke) vulkanen-rij yan het plateau van
Bandong. Op den 4000' hoogen verbindingsrug tusschen dezen
en den Tankoeban-Pramv ligt, midden in de oorspronlielijke
wouden, een meer.
Eer wij evenwel tot de beschouv^ng der volgende vulkanen
overgaan, is het noodzakeüjk eerst eenen algemeenen blik op
de Preanger-Regentschappen te werpen, op dat wij in het labinnt
van hunne talrijke bergen en bergketens niet verdwalen.
In plaats van eene wijdloopige beschrijvmg, geef ik hever de
volgende kleine topographische schets, naar aanleiding van mijne
speciale kaart der Preanger- Regentschappen, waarop de hgging
en verbinding der bergketens, alsmede de hgging der enkele
toppen in dezelve, met één woord het netwerk der Preanger
Vulkanen, juist aangewezen is.')
Tot beter verstand van de bovenstaande schets dienen de
volgende aanmerkingen.
De Vulkanen in deze ketens zijn slechts de doorboorde kegelvormige
toppen derzelven, wier kruin-hoogte van 6 tot 8000
voet afwisselt, terwijl de kam-hoogte of de hoogte der verbm-
(lingsruggen gewoonlijk 3 tot 4000' bedraagt.
Men ziet, dat zieh deze kruinen tot twee hoofdketens aan
elkander hechten, welke het plateau van Bandong, (de eene
aan de 0. N. 0., en de andere aan de Z. zijde) begrenzen en
M Zoodanig eene schets is reeds doov mij in 1843, in het Tijdschrift voor Neerl.
Ind-e VOeJaavgang, geplaatst, welke ovenwol, even als de daarbijgovoegde fvan pag.
185 tot 195J alg^mun^ beschrijving der Preanger-Regentschappen, met volkomei,
juist is. ,
Laterc rei/.en cn opnemingen hebhen e e n i g e rcrandermgcn noodi^ivkclijk gcmaakt,
¡0 den hoekberg Roejong te zamen loopen. Als dwarsche zijtakken
van de zuidketen kunnen aangemerkt worden die bergketens,
waarin de Waijang, de Kawa-manok en de Telaga-bodas
liggen.
Door de netvonnige verbinding van alle deze ketens, ontstaan
vier geheel ingeslotene trogvormige dalen, met vlakke bodems.
Uit elk dezer dalen stroomt eene hoofdbeek, die zieh door eene
naauwe, diepe, dwars door de bergketen, of door de plaats,
waar de afhellingen van twee kegels zamenloopen, heengebrokene
kloof ontlast; wanneer men deze «poorten» kon toesluiten,
ZOO zoude de vroegere toestand terugkeeren en de bodem
van het dal zoude in een meer veranderd worden.
De grootste dezer vier ketels No. I is het Plateau van Bandong,
2000 à 2500' hoog, waarin de Tjitaroem stroomt, die
zieh door eene meer dan 1000' diepe dwarskloof in de bergketen,
welke Bandong van Badjamandala Scheidt, eenen uitweg
baant.
Noll is het 4 à A^k duizend voet hooge plateau van Pengalengang,
tusschen den Waijgang en den Tiloe, met de rivier
Tjisankoi, welke tusschen den Tiloe en Malabar uitstroomt,
om zieh in de Tjitaroem te störten. No. III ligt tusschen den
Waijang en den Papandaijang en bevat in het daar aanwezige
moeras Rawa Tegal badoeng, den hoofd-oorsprong van de
Tjitaroem.
Terwijl in het tweede dezer dalen door den mensch slechts
sedert weinige jaren, eenige kleine oasen met koffijtuinen
midden tusschen de oorspronkelijke wouden aangelegd zijn,
en terwijl het. derde nog geheel in zijnen wilden toestand van
eeuwen beugende majestueuse bosschen verkeert, •— nog nimmer
door den mensch betreden, slechts door Rhinocerossen en wilde
stieren bewoond, — zoo is het. vierde, (No. 4) daarbij nog het
grootste, (het schoone dal van Garoet of Limbangan), met een
lusthof te vergelijken, waar bloemrijke tuinen u tegenlagchen
cn waar de nijvere mensch, reeds sedert eeuwen weelderige
rijslveldeu aangelegd heeft, onbevreesd voor hei gedonder der
Vulkanen, dat hem nnn alle zijden bedreigt.