
M
luiiinen grociicii tooi zieh aan het oog voorcloea, lerwijl anderen
spiegelende watervlakten vormen. Diep verschuilen zieh de bebouwde
plekjes tussehen de heuvels der zuidelijke bergketenen.
Siechts in de nabijheid van den Lawoe verheft zieh, bijna als
eene ronde groep, een kleine heuvelrug eenzaam in de vlakte.
Ten Westen 5° ten noorden ontwaart men den Merapi en in
het Westen 15° ten noorden ziet men den Merbaboe, achter
welken vulkaan de Soembing aan de linker- en de Sindoro aan
de regterzijde, schijnbaar even hoog, hunne toppen verheilen.
Zelfs valt de Tegal als eene kleine kegelspits in het blaauwe
verschiet in het oog.
Ten einde de zuidelijke streken van dezen berg te leeren
kennen, alwaar zieh vermoedelijk nog een krater moest bevinden,
daalde ik naar den oostelijken rand van de telaga Koening af,
waarin de helling van den top, doch minder steil dan in het
zuiden en in het westen overgaat. Slechts eenen enkelen Javaan
(Djojodono) kon ik overhalen om mij te volgen; met het hakmes
in de hand, baande ik mij eenen Aveg door de struikgewassen
van den znidelijken rand. De vlakte der telaga Koening heeft
ongeveer een diameter van 500 voet, en schijnt 5 ä 700 voet
dieper te liggen dan de hoogste top. Zoodra ik den bnitensten
rand bereikt en eene- opening in de struiken had gehouwen,
bood zieh een woest schonwspel aan. Ik zag neder op een voorwaarts
springend gedeelte van den berg, dat al het voorkonien
van een krater had, en waarvan ik'slechts door een rotswand,
welke ongeveer 700' ncderdaalt, gescheiden was. De westelijke
streken van dit vooruit springend gedeelte zijn met steenblokken
van eene zwartgrijze kleur, die er als slakken uitzien, bezaaid,
welke zoodanig door talrijke scheuren in allerlei rigtingen
zijn gespleten, als moesten zij in enkele stukken verdeeld van
elk ander vallen. De oostelijke streken daarentegen zijn met
diepe scheuren en spleten gegroefd, waar tussehen zieh steile,
getande rotsspitsen verheilen. Eenige derzelven zijn geelachtig
of wilachtig van kleur, en doen zieh aan het oog voor als
ijsbergen; anderen daarentegen bestaan uit harde, nog nietverganc
lava, welker zwarte kleur sterk afsteekt tegen de witte
•151
spitsen, lerwijl sommigen uit op elkander gehoopte steenbrokken
en andere vulkanische uitwerpselen zamengesteld zijn. Aan
gene zijde van den westelijken rand van dezen krater loopt die
groote bergspieet benedenwaarts, die wij vroeger, bij hären oorsprong
tussehen den hoogsten bergtop en den oostelijken rand
der telaga, recds hebben leeren kennen. Hier beneden Scheidt
deze spieet den kraterrand van gindschen steilen top, waarin
de halfkringvormige muur van den Lawoe eindigt; zeer nabij
den voet van dezen top loopt de spieet, naar het zuiden heen,
steil längs den berg naar beneden en vormt aldaar een schrikverwekkenden
afgrond, waaruit zieh een aantal onregelmatig
gevormde tojDpen en rotsmassa's vei'heffen; zoo het schijnt, zijn
het staande gebleven gedeelten van den bergwand, die bij gelegenheid
eener uitbarsting, welke hier eenmaal plaats greep, verbrijzekl
werd. Ja, uit een diep gelegen gedeelte der spieet,
hetwelk ten minste 3,000 voet lager dan de bergkruin schijnt
te liggen, rijst eene rotsmassa tot eene verbazende hoogte opwaarts.
Zij vormt een reusachtigen pilaar, welks top nog met
woudgeboomte bedekt is, terwijl aan de naakte wanden rotsbi
okken hangen, die elk oogenblik zieh Van de hoofdmassa
dreigen af te scheiden en in den afgrond neder te ploffen. Aan
den znidelijken voet van dezen pilaar of rotstoren, uit eene
diepte, welke door het oog niet gemeten kan worden, stijgen
al draaijend dampwolken op, waardoor de wanden beneden en
tot op omtrent het midden der zuil als met een nevel worden
omtogen, terwijl de top, die daarboven te voorschijn komt, zieh
als een in de lucht gebouwd slot verheft.
Geene besehrijving is in Staat al het schrikbarende, dat deze
Streek kenmerkt, te schetsen; zij schijnt des te vreesselijker
toe, naar gelang het kontrast scherper is, dat deze barre ruimte
maakt met het vriendelijke groen des lands en met door de zon
besehenen wouden der benedenhellingen, van welke men een
gedeelte aan gene zijde van den kraterrand ontwaart.
In de kraters van den g. Goentoer en van den g. Merapi
(welke beide tot de wildste kraters van het eiland behooren),
kan men nog eenige i'egelmaat bespeuren, in genen een tcech- m
iij - ESl 4