
op die wijze kondeja vliefen, — uit gene poreuse lava, in welker
luchtbellen gesublimeerde zwavel wordt aangetroffen en die ik
op het juli Dorowati vond, — uit gene ontwikkeling van koolzuur,
wellte aan vele voormalige vulkanen eigenis, — uit gindsche heete
bronnen en zoutzure dampen, in de nabijheid der overblijfselen
eener nog niet geheel uitgedoofde solfatara, in het voorgebergte
Ngebel, benevens uit den ganschen vorm en de ligging der woest
door elkarider geworpen, diep ingesneden jukken, wier wanden
nienigwerf onbeklimbaar steil zijn, •— uit den kratervorm van het
bekken der telaga Ngebel; — wijders uit de verbazend dikke lavastroomen
aan den oostelijken voet des bergs, in de nabijheid
der grot Selo mangling, die tot in de vlakte reiken, enz. Bij
de reeds genoemde bewijzen mag de regelmatig kegelvormige
omtrek van den berg, als een geheel beschouwd, worden gevoegd,
die zieh, gelijk de Lawoe, volltomen gei'soleerd uit läge centraalvlakten
verheft, van welke vlakten de westelijke, nabij Madioen,
22S, en de oostelijke vlakte, bij Kediri, 197 voet hoog is.
Aangaande den noordelijken en den noordoostelijken omtrek
van den Wilis zij hier nog het volgende aangemerkt.
Oostwaarts van het tweede poststation Tjaroeban, ten oosten
van Madioen, derhalve ongeveer 12 palen oostwaarts van de
laatstgenoemde plaats, nGmeaDjati-wouden een aanvang, waarin
behalve Acacia's slechts enkele andere boomsoorten verstrooid
worden gevonden. Deze wouden bedekken een als baren
golvend terrein, hetwelk uit eene wijduitgestrekte bank (eene
dikke bedding van trachiet en trachiet-lava-blokken) bestaat, die
alien afgerond zijn en de duidelijkste sporen van wrijving vertoonen.
Door het water der zee vroeger bedekt, hebben zij
waarschijnlijk den vorm van rolsteenen verkregen; zij leveren
mede een bewijs der geweidige omkeeringen, welke de Wilis
heeft ondergaan. Het derde poststation Saratan ligt, eenzaam
tusschen wouden ingesloten, op eenen dergelijken bodem; aan
gene zijde van het vierde poststation of van de grenspost Wilangang
(ten noorden van het centrum des Wilis), verheffen zieh
de baren van rolsteenen tot gansche heuvelen. Aldaar dalen zij
duidelijk, gelijk een stroom, regelregt van het middenste juk van
den Wilis af en daarmede eindigt de groote rolsteenbank en
de golfvormige oneffenheid der oppervlakte aan den noordelijken
en aan den noordoostelijken voet van den Wilis, waarop verdor
oostwaarts heen een vlak en vruchtbaar land volgt; de
naastbij zijnde post heet Pagor. Het lichte, bruinachtig roode
grijs der Djati-wouden, welke gene steenachtige distrikten tot
aan de benedenhelling van den Wilis heinde en verre bedekken,
— terwijl de hoogere gedeelten derhellingen van den berg
aan de noordoostzijde slechts met enkele afzonderlijk staande
stukjes bosch bedekt, doch overigens van geboomte verstoken
en meer lichtgeelachtig grijs dan groen zijn, — wordt nu vervangen
door groene sawa's, welke de vlakte van Pagor en verder
op die van Ngangok, aan de noord-noordoostelijke zijde van
den Wilis versieren.
Het middenste juk g. Liman, dat uit de noordoostelijke vlakten
zigtbaar is, onderscheidt zieh door de loodregte steilte zijner noordoostzijde,
in het bovenste, omtrent het een derde gedeelte der
hoogteen wijders door eene groote menigte hooge watervallen, die
somtijds in 25 sprongen boven elkander liggen en van w'elke
eene groote straal reeds op een zeer verren afstand, b. v. van
Ngangok, in het zuid-zuidwesten, zigtbaar is.
Eerst beneden de overdwars afgedeelde rotstrappen van dezen
wand, waarvan elk hunner het uiteinde van een lava-stroom
uitmaakt {Figuur 3), spruiten de gewone divergerende en naar
beneden zieh verbreedende lengte ribben uit.
De goenoeng Liman loopt als een langwerpig juk van het
noorden naar het zuiden; mthetnoováen, in Wilis, Figuur
gezien, schijnt hij derhalve smal aan het oog toe, als een
spitse hoek; uit het noordoosten, in Wilis, Figuur 3, gezien
en meer nog uit het oosten, in Figuur 4, doet hij zieh voor
als eene lange, ver uitgestrekte nok; hij verloopt in eene bijna
tegenovergestelde rigting als het in Figuur 2 afgeteekende lange
juk, dat het noordelijkste juk van den Wilis is en met hetwelk hij
een stompen hoek maakt (waarschijnlijk beschrijft hij een halven
kring), eene ligging,'zeer goed overeenkomende met het
denkbeeld, hetwelk men zieh van de ruine van eenen verbrij