
"Vili
m
.v
S' i'I
• ii|
l t
Í
h 1'
110
het N. 0. neder en gaat eindelijk over in eene gewone rivierkloof,
te weten in die van de Tjibeuroem (de «roode rivier»),
die alzoo de voortzetting van de zure Tjipapandaijang is. De
hoogste Z. oostelijke bodem dezer kraterkloof is 6600' hoog.en
ligt ongeveer nog 7 tot 800 voet beneden den rand der steile,
. maar toch met bosch bedekte bergwanden, die hem bijna in
eenen halven kring omgeven. Hij vormt eenen ondermijnden,
van danipen geheel doorwoeklen en gevaarlijk te beganen grond,
waar men bijna alle verschijnselen der vulkaniteit, •—zwavelige
moerassen en borrelende modderpoelen, bruischende solfataren
en fuinarolen, in beweging zijnde en uitslingerende slijk-vulkanen
en sissende lieete bronnen, — op eene kleine schaal en
in eeii klein bestek bij elkander vereenigd vindt en waar men
door het oorverdoovend gedruiseh van zoo velerlei klanken,
voortspruitende uit eene schijnbaar verwarde en toeh regelinatig
terngkeerende werkzaamheid zoo sterk getroffen wordt, dat
men gelooft in eene fabriek te zijn, waar door ééne enliele
drijfveer (door de elasticiteit en bitte van dampen) eveneens
dnizenden van krachten en werktnigen geregeld en in beweging
gebragt worden.
Midden door dezen krater vloeit de Tjipapandaijang, eene
niet onaanzienlijke beek, wier aanvankelijk kristalhelder waler
(entspringende aan de boselirijke wanden boven den krater)
spoedig troebel en door de dampen verhit wordt, die uit de
wijde, met zwavel bezette gaten van hären oever, ja zelfs uit
hare bedding met qnstnimigheid naar buiten bruischen. Haar
water (dat met zwavelznnr bezwangerd en ondrinkbaar geworden
is) stroomt vervolgens naar beneden door de groote
kloof, waarin zieh de krater naar het N. W. verlengt. De regter
of N. 0. wand dezer kloof is steiler en regehnatiger dan de
linker en bestaat uit lagen van trachietische lava van S—15
voet dilite, die evenwijdig op elkander liggen en in eenen hoek
van 10°, in gelijke rigting met de kloof, naar het N. W. afdalen.
Aan hnnne oppervlakte zijn deze wanden vei'bleekt, half ontbonden,
bijzonder de linker wand, van welke belangrijke gedeelten
geheel ingestort. zijn en met de stukken, die zij vormen, den
111
bodem der kloof bedekken. Deze is zeer onelTen, zinkt dan
eens tot kleine dalen of diepten af, verheft zieh dan weder tot
heuvels en bestaat uit uitgeworpene stoßen van allerlei aai'd,
vooral uit trachiet- en lava-stukken, die ten deele verweerd en
in eene weeke, brokkehge massa overgegaan zijn. Op eene plaats
ziet men evenwel eenen zamenhangenden stroom van verslakte
lava, die onder de pnimnassa's te voorschijn komt
en Over wellten de beek, kleine watervallen vormende, afvloeit.
De midden- en onderste streken der kloof zijn met bosschen
bedekt, waarin vele Puspa-boomen (Schima Noronhae lleinw.)
en boomvaren aangetroffen worden; ook al de hoogten in het
rond zijn begroeid; alleen de werkelijk looch-egte gedeelten der
beide zijden en de bovenste kringvormige grond des kraters
vertoonen zieh in hun bleek zwavel-koloriet, geheel kaal en
zonder plantengroei.
Zeer belangrijk is de werking der kleine modder-vulkanen,
die zieh, gelijk boven vermeld is, in den krater bevinden. Zij
vormen regelmalige kegels van 2—4 voet hoog en zijn boven
van eenen luingvormigen rand voorzien, die eene ruime opening
omschrijft, uit welke van tijd tot tijd eenheet, modderig water
xiitgeworpen wordt, met zulk eene kracht, dat men wel doet
zieh op eenen afstand van vijf schreden te houden. Deze kleine
Vulkanen zouden door de verharding van den overvloeijenden
modder, hoofdzakelijk uit klei-aarde bestaande, allengs hooger
moeten worden, zoo zij niet somtijds door eene al te hevige
schudding weder in een stortten. De uitbarstingen koncligen zieh
door een onderaardsch gerommel aan en volgen elkander met
regelmatige tusschem-uimten van 20—25 seconden op; deze
vaste tijdstippen kunnen gemakkelijk verldaai-d worden door
de labirintische holhgheden, waarmede de kraterbodem bhjkbaar
ondermijnd is, en in welke de opstijgende dampen dooi- het
zamengeloopene water opgesloten worden, tot dat hunne toenemende
elasticiteit de drukking van het water overwint. Vele
openingen, waaruit in regelmatige tusschenpoozcn een morsig
water voortkomt, kunnen wegens de geringe hoeveelheid van
aarddciclen, die met het water vermengd zijn, de gedaante van
i' '
; . :
! » '
»< I ' •Tj
j>
.^il
I. 1c . I