
r
II
288
zij slochts op de oppervlakte der cigenlijkc lava-slroomen tc
rüsten, want op vele plaatsen liggen deze lava-stroomen bloot.
Dit is vooral hat geval aan de noord- en noordoostzijde, alwaar
tusschen de 7 en 9,000' zieh teerlingvormig gekloofde rotsmassa's
uit den grond verheiFen, welke door den regen geheel
glad zijn gespoeld; zulks merkt raen insgelijks op aan de
oostzijde, waar zieh ter hoogte van 7,500' in eene lengte kloof
een waterval vormt') over een rotswand, welke uit verscheidenc
evenwijdig over elkander liggende lava-lagen, ter dikte van 6 ä
10', bestaat, en zelfs nog hooger aan den oostelijken rand van
den top; te dezer plaatse wordt een rotswand van 30' hoogte
gevonden, die met eene bogt binnenwaarts springt.
De oneffenheden, hetzij door deze rotswanden, hetzij door de
bovenop liggende steenbrokken ontstaan, zijn volkomen onbeduidend
in vergelijking van den omvang der gansche kruin en
verbreken derhalve in geenen deele de gelijkvormigheid van de
berghelling, welke zieh in de verte volkomen glad aan het oog
vertoont. Hoe hooger men stijgt, hoe minder bergkloven worden
aangetroffen; te vergeefs ziet het oog naar de diepe lengte kloven
om, welke van de toppen van andere vulkanen benedenwaarts
loopen. De hoog gelegen gedeelten der hellingen van den Sindoro
loopen steil nederwaarts, maar zijn glad en zonder spleten.
Heeft men eindelijk den rand van de rondachtige kruin bereikt,
dan ziet het oog een plateau met het grben gebladerte van
struiken en boomen versierd, zonder in den eersten opslag
cenig spoor eens kraters of van eenen kratermuur te ontdekken.
Dit plateau, hetwelk den hoogsten top van den Sindoro vormt
en volkomen overeenkomt met het vlak eener dwarsche kegelsnede,
is het eenige voorbeeld van dien aard, hetwelk op Java
wordt gevonden; de oppervlakte bezit slechts zulk eene geringe
oneffenheid, dat zij van den Soembing (gelijk wordt voorgesteld
in Sindoro^ Figuur 2) gezien, zelfs aan het gewapende oog
geheel glad en effen voorkomt. Echter treft men twee diepe
meerbodems en zelfs een kraier op den top aan; men ontwaart
' j Slcdits dan wannccr er regen gevallen is.
289
den krater echter niet, alvorens- men zeer nabij tot denzelven
genaderd is, dewijl hij uit de omringende vlakte eensklaps in
dediepteafdaalt, de kraterranden zieh niet verheffen en rondom
de kolk op gelijke hoogte blijven.
Deze krater is ongetwijfeld de kleinste, welke op Java wordt
gevonden; in eene noordwestelijke rigting heeft dezelve ongeveer
eene lengte van. 300', terwijl de breedte overdwars genomen
ongeveer de helft bedraagt; met de opgCgeven bovenste doorsnede
vormt dezelve eene langwerpig ronde, onregelmatige kolk,
welker graauwe wanden op de meeste plaatsen loodregt naar
beneden dalen. Slechts in het oosten en zuidoosten zijn de wanden
met puinbrokken bedekt en nemen zij daardoor eene meer
glooijende rigting aan; uithoofde hierdoor vooruitspringende hoeken
worden gevormd, is men in Staat in den krater afte dalen;
de bodem des kraters is zeer ongelijk yan diepte en van allen
plantengroei verstoken; hij bestaat grootendeels uit vulkanisch
gruis, Zand en kleine ten deele vergane steenen; slechts hier en
daar vindt men denzelven met groote rotsbrokken bedekt. Het
diepste gedeelte ligt noord-noordoostwaarts van het midden;
hier vindt men tusschen loodregte wanden eene bijna vierzijdige
kloof ter diepte van 200', waarinhet regenwater wegloopt; iets
hooger vindt men eene kleine kom, waaruit het water echter
geen uitloop heeft en derhalve in den regen-moesson een meertje
vormt. Eenige der wanden, welke deze smalle kloof omvatten,
namelijk, de zuidoostelijke, bestaan uit evenwijdig naast elkander
liggende lava-platen, welke slechts naar boven toe, naar den rand
des kraters, zieh loodregt verheffen, doch van onderen in een halven
kring binnenwaarts gebogen zijn. (Zie Sindoro, Figuur^.)
De andere wanden des kraters, vooral de zuidwestzijde, zijn
zuilenvormig afgezonderd; zij bestaan, wel is waar, uit zeer
dikke, doch zeer duidelijk te onderscheiden prismata (parallelopipeda),
die, op elkander staande en slechts door smalle reten
(scheuren) gescheiden zijnde, werkelijke zuilen vormen, wier
dikte in doorsnede 5 ä 6' bedraagt; in eene verticale rigting
nevens elkander geplaatst, ziet men verscheidenc dezer zuilen
in den vorm van ribben vöör de anderen uitspringen.
I
ip-i:"']
H
' w -1
i L M