
( f
Jii;
r
3&8
die, iiiüioofdo van dezelver scherpe hocken of reeds bekoekl, of
allhans slcchts in een roodgloeijenden Staat naar beneden
kunnen gekomen zijn. En niettegenstaande dat zijn het toch werkelijk
stroomen, die eene onafgebrokene, menigwerf bogtige of
slangsgewijze lijn vormen; ter plaatse waar de kloof, over welker
bodem zij benedenwaarts zijn gestroomd, eene kromming maakt
en de steenbrokken derhalve tegen den wand aanstieten, ziet
men dezelven tot boopen, ja, tot geheele henvels op elkander
gestapeld liggen. Dit puin-veld, dat met historische naauwkeurigheid
tot aan de bron van deszelfs ontstaan kan gevolgd worden,
werpt eenig hebt over den oorsprong dier duizenden van
steenbergen, welke zieh in de vlakte rondom den voet van den
Galoenggoeng verheffen.
III. De diepe klonen tusschen de ribhen der hoogere zonen
van den Merapi aan de noordelijke, noordoostelijke en oostelijke
zijde, — rotsspleten, bergspleten. Geen enkele nog
werkzame vnlkaan op Java levert voorbeelden van zulke diepe
groeven of divergerende lengte kloven op, als aan de noordoostelijke
helling van den Merapi worden aangetrofien. Deze
helling doet zieh aan het oog voor als wäre dezelve slcchts uit
7 of 8 straalvormige ribben zamengesteld, die, op zieh zelve
beschouwd, groot gcnoeg zouden zijn om geheele bergketenen te
vormen, indien zij op eene vlakke basis stonden. Zij bestaan uit
compacte, helder grijze trachiet-lava, welke voornamelijk uit
veldspaath is gevormd en Avaarin weinig hornblende voorkomt •
zij kunnen niet door loutere erosie der tusschenkloven, gelijk
genen onder no. II vermeld, maar door splijting der helling of
door trapsgewijze ophooping van vaste lava-stroomen zijn ontstaan.
Boven op (aan de nokken) vormen de meeste dezer ribben
smalle rotskammen, die ter naauwernood breedte genoeg opleveren
voor de paden, welke over dezelven loopen; längs de zijden vormen
zij op vele plaatsen kale wanden, die in verticale, door dwarsscheuren
weder in geledingen gescheiden ribben afgedeeld zijn. Op
Figuur d3 ziet men een aantal dergelijke geribde wanden, welker
bouw zeer nabij met de zuilenvormige afscheiding overeenkomt.
Ter plaatse waar de ontblooting der ribben zulks toelaat, ziet men
389
verscheidene dergelijke wanden als terrassen zieh boven elkander
verheffen (uit beddingen van de vroeger vermelde helder grijze
lava ter dikte van IS tot 30 en nicer voet bestaande); het
schijnt derhalve, dat deze verbazend groote ribben toch slechts
door lava-stroomen zijn gevormd, die op verschillende tijdstippen
over elkander zijn heengcstroomd. — In dat geval zijn echter
de dalen tusschen de ribben niet dooi- splijting gevormd, maar
zijn zij insgelijks ontstaan door uitgroeving, ten ge^olge van het
van lieverlede wegspoelen der verbrokkelde en reeds van den
aanvang van derzelvcr bestaan af in enkele, onregelmatige parallelopipeda
gevormde rotsmassa's, hoewel het zieh moeijelijk laat
begrijpen, hoedanig de loutere werking van het water zulke
vreesselijke afgronden heeft kunnen doen ontstaan, — afgronden,
welke 500 voet diep, gelijk die der djoerang Gancloel,
tusschen de hardste prismatisch afgezonderde rotswanden nederdalen,
indien aardbevingen het ontstaan dier kloven niet bevorderden.
Het is duidelijk, dat deze ribben niet kunnen verhoogd
geworden zijn door over elkander gevloeide lava-stroomen,
nadat deze kloven reeds bestanden, dewijl de lava-stroomen
in dat geval veel eerder de kloven zouden gevukl en de berghelling
effen gemaakt hebben. De benaming: «rotsdal» is hier
slechts gekozen, ten einde de kloven tusschen zamenhangende,
compacte rotstrappen te onderscheiden van die dalen, welke in
losse rotsbrbkken zijn uitgehold geworden. Ter plaatse waar
aan de zijden der ribben geene loodregte' wanden in den vorm
van trappen opwaarts klimmende worden aangetroffen, mag met
regt worden vermoed en kan op vele plaatsen zelfs worden
bewezen, dat eene latere uitstorting van losse uitwerpselen,
als: Zand en kleine steenbrokken, heeft plaats gehad, waardoor
de rotsterrassen in eene zachter glooijende helling en de vroeger
breede bodem der kloof in eenen scherp toeloopenden grond zijn
herschapen. De Djoewe kloof, waaruit alle losse bestanddeelen
weggespoeld zijn, heeft inderdaad zulk eenenbreeden,
uit vaste trachiet-lava-rotsen gevormden bodem, welke in den
vorm van trappen afdaalt. Voornamelijk is zulks het geval
met de eene rib, de grootste van den Merapi, welke de
I
ig
i . i I
a