
384
jiüordooslelijkeo voeL des bergs benodcnvvaarts, ler plaalse vvaar
deze riicL den Merbaboe in aanraking komt. Het zijn twee kloven,
welke zieh noordwaarts boven Bojolali tot eene enkele kloof
vei'eenigen; op die plaats vormt de kloof eene insnijding van ongeveer
SO voet diepte tusschen de helder grijze puinbrokken
van trachiet-lava, welke voor een gedeelte in zeer groole blokken
op elkander gestapeld liggen. De tusschenruimten zijn met zand,
dat eene gelijke helder grijze kleur heeft, opgevuld. — Zelfs op
een grooten afstand in eene zuidelijke en zuidoostelijke rigting
van Bojolah, naar de zijde van Solo, steken duizenden van dergelijke
rotsbrokken, van welke velen de grootte eens olifants
hebben, boven de oppervlakte van den bodem uit. Het schijnt
eene 60 ä 100 voet dikke (op sommige plaatsen nog dikkere)
laag te zijn, welke den geheelen zuidoostelijken, oostelijken,
en noordoostelijken voet van den Merapi en van den Merbaboe
omringt.
2". Be kloof der kali Krawa, aan de oostelijke helling
van den tnsschenzadel gelegen. Het is de grootste kloof, waarover
de weg van Bojolali naar Selo loopt; zij is meer dan
100 voet diep tusschen hoekige rotsbrokken uitgegraven tot op
het gladgespoelde bed van compacte, helder grijze veldspaathlava,
welke eene verdere uitholling verliinderde.
Aan de oostelijke en noordoostelijke hellingen van den Merapi
worden nog vele dergelijke enge en diepe kloven, tusschen
wanden met scherpe randen voorzien, aangetroffen; deribben,
welke dezelve van elkander scheiden, zijn aan dezelver nokken
somtijds ZOO smal, dat voor den weg naar Selo ter naauwernood
^ilaats genoeg overblijft, hetgeen den reiziger, die dezen weg
betreedt, uit vrees voor eene instorting van dat gedeelte der
rib waarop hij zieh bevindt, zijne schreden doet verhaasten.
Overigens onderscheiden zieh de meesten dezer kloven van de
volgende klasse vandalen, door de uitgehreide, vlakke gedaante
der landstreken, onder welker oppervlakte zij bergafwaarts
loopen.
Op den tussehenzadel zelven doorgroeven deze voren slechls
zand en kleinere rapilli, terwijl zij eerst op cen lager gedeelte
m
385
des bergs tusschen rotsbrokken eene gleuf vormeii; op de bovengedeelten
van den zadel, ter plaatse waar de hoeveelheid regenwater
gering is, zijn zij smal en klein, en vormen zij eene gleuf
van 5 ä 15 voet diep; naar gelang zij nu verder längs de helling
afdalen en in grooter aantal ineenloopen, worden zij allengs
dieper, totdat zij eindelijk die duizelingwekkende diepe kloven
vormen. Maar zelfs reeds boven op den tussehenzadel, al
zijn zij niet dieper dan 8 ä 10 voet, stellen zij dikwerf een
onoverkomelijken hinderpaal in den weg en dwingen zij den reiziger,
indien geene boomstammen over dezelven zijn gelegd,een
omweg van verscheidene uren te maken.
3». De kloof der kali Koening. Deze kloof daalt, tusschen
de dorpen Andong ten westen en Rangka ten cos ten, längs de
zuidelijke helling, oostwaarts van het voorgebergte Plawangan
nederwaarts, loopt oostwaarts voorbij het dorp Sawoengan en
vormt zieh eerst eenige palen verder benedenwaarts, bij Bedojo,
tot eene gewone beekkloof. (Deze gewone beekkloven der zuidelijke
Merapi vlakte, of van het rijk Jogjakerta, onderscheiden
zieh allen hierdoor, dat zij uitgegroefd zijn in vulkanische zandmassa's,
waarin rotsbrokken vermengd zijn, en dat zij een'
breedeü bodem hebben, menigwerf ter breedte van verscheidene
honderd voet, welke eene vlakte beneden de algemeene vlakte
vormt, 20 ä 30 voet lager dan deze gelegen, en met rotsstukkenbezaaid
is.) Bij eene breedte van slechts 3 ä 400 voet,
bereikt de kloof der kah Koening, tusschen de genoemde dorpen,
ten minste eene gelijke, maar ook tevens hare grootste
diepte. Andong hgt 2,500 voet boven de oppervlakte der zee.
De kloof vormt een wezenlijk kanaal, hetwelk tusschen loodregte
wanden is ingesloten; deze loopen zoo steil benedenwaarts, dat
men het diep gelegen dal, benevens het hoogstammige woudgeboomte,
dat op denbreeden bodem wast,op eenigenafstand
volstrekt niet kau bemerken; de ^emeensehap, tusschen deter
wederzijden gelegen gedeelten der vlakte wordt echter bijna volkomen
gestremd, dewijl de kloof slechts op een paar plaatsen
en alleen voor goede klimmers toegankelijk is. De oevers der
beek zijn, behalve met Nasturtium, meestendeels met Equisetum