
m
• » V
I
130
gi'(K;i, iiil. gras cii woudgcboomLc bcstaaaclc, bedckL dezelvcii.
Iloiidci'dc loppen oiigclijk van hoogte, liier roiid, ginds spiLs
loclüopeiidc, verhefil'ii zieh nevens elkander en worden doordalen
en kloven, welke als een doolhof in eenloopen, van elkander
g(;sclieiden. Een zikzakpad loopt naar Tawang längs de toppen
en derzelver liellingen, die op vele plaalsen zoo steil zijn,
dat nien diep beneden zijnen voet de met wouden begroeide.
algrondcn, welke eene diepte van 3 ä 500 voet hebben, gewaar
woi'dt. Eerst in de nabijheid van Tawang worden de heuvelen
en de heuvelruggen vlakker, waarvan die, welke westwaarts
liggen, met Djati-wouden bedekt zijn. De bodem van Gamping,
van Balong en van Tawang bestaat allerwege uit eene
losse, ligte door den bmnus der woaden en der Glaga, die overal
welig groeit, brainachtig gekleurde aarde.
Van deze heuvelen bij Balong weidt het oog over het kleine
ketelvorniige dal met zijne terrassen, met zijne dorpboschjes
en slanke palmboomen, terwijl men aan gene zijde van hetzelve
de met wouden bedekte toppen der heuvelen ontwaart, die het
dal begrenzen en daar achter de hellingen van den Lawoe,
alles even sehoon door de natuur getooid. De bovenste helft
des bergs is met het sombere groen van een onafgebroken woud
gekleurd, terwijl de lagere gedeelten der hellingen, welke naar
de zijde der heuvelen van Balong afdalen, zieh in den liehtgroenen
tooi der grassoorten aan het oog voordoen. Doch daar
waar de woudgrens begint, ontwaart men slanke boschjes van
piramidevormige boomen, die eene groote overcenkomst met
noordsche dennenboomen bezitten.
Door nieuwsgierigheid gedreven, had ik des morgens van
den Mei, 1838, alles in gereedheid gebragt en rigtte ik
mijne schredcn naar het gebergte heen. Tien Javanen van
Balong, die gekookte rijst, benevens mijne pakkaadje droegen,
vei'gezelden mij op mijnen togt. Nadat wij de rijstvelden
doorgegaan waren, volgden wij aanvankelijk den loop der kali
Balong cn drongen wij door deze kloof, welke op sommige
plaatsen zoo eng is, dat men zieh genoodzaakt ziet door de
})edding der beek zelve te wadeu. Laier klommen wij längs den
äSim Müh
431
rüg, welke de kloof ten westen begrenst en die even als de
kloof zelve allerweligst nu eens met struiken, dan weder met
(ilaga en woudboompjes is begroeid..
Hier verwijdt zieh de kloof tot een diepen dalketel, welke
eenen bijna ronden vorm heeft en aan alle zijden door steil
afloopende ruggen is omringd; in het zuidoosten echter, dus
in het hoogst gelegen gedeelte, wordt dezelve door bijna loodregte
wanden afgesloten. Te dier plaatse (in het zuidoosten)
bemerkt men verscheidene grijze rotswanden door het groen
der wouden, die met onbeteugelde weligheid het overige gedeelte
van den dalketel bedekken. De rüg, welke den dalketel
aan deze zijde (ten westen) begrenst, loopt, wel is waar, aan
beide zijden steil afwaarts, doch hij heeft in de lengte (in het
algemeen genomen is hij van het zuidoosten naar het noordwesten
en westneordwesten gerigt) eene zeer zacht glooijende
helling, zoodat men in körten tijd de wouden zou kunnen
bereiken, wäre hij niet, gelijk met alle bergruggen van den
Lawoe in deze zone het geval is, met eene geduchte Glagawildernis
bedekt. Hoewel dit gras aan den Stengel slechts
zelden dikker is dan een vinger, zoo verkrijgt hetzelve echtcr
eene hoogte van 15 ä 20 voet en groeit zoo digt op
elkander, dat wij' eerst na eenen moeijelijken togt van 4 uren
de grenzen van het woud bereikten. Hadden wij ons niet bediend
van de paden, door wilde zwijnen gemaakt, die den grond hier
en daar opwroetten en ons werk op die wijze niet verligt, dan
zouden onze hakmessen ons niet in Staat gesteld hebben, den zoo
gelingen afstand in den vermelden tijd af te leggen. De bodem
van dezen bergrug is hgt en los, zwartachtig of zwartachtig
bruin van Ideur en bestaat voornamelijk uit humus, voortgebragt
door de vergane stengels en wortelen der Glaga.
Het was derhalve reeds 12 ure, toen ik het bovengedeelte
der ketelvormige kloof bereikte, ter plaatse waar de ruggen
zieh verbreeden en uitgestrekte, op plateaux gelijkende voorsprongen
vormen, die met eene zachte glooijing van het gebergte
nederwaarts loopen. Hier treden oorspronkelijke wouden in de
plaats der Glaga-wildernissen, welker grenzen alhier aanvangen;
iL