
lütatt jìnll
484
il) liei nooi'dcu 35° Ica oosten. Zuidwaarls verbinden zieh de
lielliiigeii van den Wilis nict een lak van het zuidelijk gebergte,
nanielijk, met den goenong Séwoe. Op een der verbindingsjukkeo,
welke naar den Séwoe loopen en alhier de voortzetting der vlakle
storen, die den Wilis aan alle andere zijden omgeeft, verlieft
zieh eene steile, schilderaehtige rotsmassa, welker wand loodregt
naar beneden loopt. Het gesteente, waaruit zij bestaat, is in
evenwijdige lagen gedeeld, die sleehts een gering verval hebben.
Naar opgaaf der Javanen moeten het conglomerata of zandsteenen
(padas) zijn. Men ontwaart deze rots (Padjang kaki) van hier in het
vvesten35° tenzuiden. De goenoeng Séwoe inoet een kalkberg zijn.
Den ganschen nacht door woei er een sterke zuidoostewind,
die des morgens van den 20 Junij (temperatuur van den dampkring:
62° Fahr. —13, 33° R.) sombere, regenachtige wölken
naar ons heen bragt, achter welken donkeren sluijer de zon
zieh verborg. Wij Stegen echter te paard en ontvloden dezc
sombere wölken, want naar gelang wij hooger Stegen, namen
de luchtlagen in helderheid toe, zoodat wij weldra het genoegen
hadden op de regen wölken, welke de helling des bergs bij
Poedak voor het oog verborgen, neder te zien. Aanvankelijk
Voerde onze weg ons door grasvelden, welke zieh tomelijk vlak
uitstrekkcn, en waarop kleine struiken en heesters door Alangalang
worden afgewisseld; voornamelijk kwamen hier Pteronia
marginata, met schoone goudldeurige bloemen, benevens de
kleinere, minder schoone Ethulia conyzoides L. voor; eene 4 à
6voet hooge Labiata (Ocymi species), wijders Melastoma malabatricum
en eene heesterachtige Leguminosa (Desmodium), welks
overschoone paarskleurige bloemtrossen deze berghelling versierden.
Nu traden wij die lommerige wouden in, die hier voornamelijk
nit Quercus-soorten, uit Engelhardtia spieata en uit
andere Amentaceen bestonden; tusschen dezelven verhief zieh
op menigvuldige plaatsen de Polyadenia pauciflora, met hare
slanke palmboom-stammen, welke regtlijnig 30 à 40 voet
hoog groeijen, alvorens zij zieh in takken verdeelen. Reeds
ten 10 ure hadden wij den hoogsten top van den goenoeng
Poedak I)erciIU ; hier treft men geene eiken of ander geboomte,
485
dat met de eerstgenoemden gewoonlijk te zameii groeit, meer
aan; in de plaats daarvan komen Casuarina's, welke van nu
af hoofdzakelijk worden aangetroffen en tot aan het bovenste
gedeelte alle nokken van het gebergte bedekken. Tegenover
den goenoeng Poedak, oostwaarts van denzelven en slechts
door eene diepe kloof daarvan gescheiden, ziet men eenen
nog hoogeren top (goenoeng Tjondro gèni geheeten), die
hier eene zeer steile, onbeklimbare helling vormt; van deze
zijde gezien (in de verlengde rigting van zijne as) schijnt hij
een spitse kegel te zijn, ofschoon dezelve echter, gelijk wij
weldra zullen zien, het uiteinde van een lang uitgestrekten
bergrug is. Op den smallen bodem der kloof ontwaart men
eenige watervallen.
Wij lieten onze paarden op den eersten top Poedak terug
en vervolgden onzen weg op de smalle bergnok, waarin zieh
deze top verlengt en die afwisselend eene breedte heeft van
3 tot 10 voet en zieh ter wederzijde in ontzettend diepe
kloven benedenwaarts stört. Nu eens dalende, dan zieh weder
in toppen vei'heffende loopt de bergnok, tusschen deze kloven,
aanvankelijk in eene noordelijke rigting voort, wendt zieh, na
verscheidene nevennokken naar andere toppen te hebben afgezet,
vervolgens meer oostwaarts en stuit tegen den binnenwand
van den hoogsten bergrug Dorowati, die dwars voorbij deze
nok loopt; ook hier omgaven ons vreesselijk diepe, met wouden
bedekte afgronden. De Javanen hadden van hier af een pad
gekapt, dat in zikzak naar den Dorowati-top opwaarts leidde ;
wij zagen tegen dezen steilen wand in de hoogte op, die,
niettegenstaande zijne steilte, met gras, struiken en groepen
van Casuarina's bedekt was. Alle rotsmassa's liggen hier
onder eene laag van bruinachtige bladaarde vei'boi'gen; slechts
hier en daar verlieft zieh een rotsblok uit dezelve, welke nu
eens uit onveranderden trachiet, waarin meer of minder augiettleelen
worden aangetroffen, dan uit een ten deele verganen
trachiet bestaat. Wij troffen aldaar eenige stéenen aan, die
blijkbaar door de werking van zure dampen vergaan en met
zwaveldeelen doortrokken waren.