V. geen kragc genoeg hebben gehad, wegens haa-
A y “ L' re kleinte; indien niet haar Angel, Spiraals-
Hoofd- w y z e , binnen het Lighaam was opgewonden
s tu k . geweest; waardoor dezelve, zig als een Veer
ontfpannende, met kragt tegen taaije deelen
kon ftooten, en ’er dus, met zyn fyne puntje
, een opening in maaken, om de Eytjes te
ontvangen. Zulk een Konftig geftel, nu, zou
overtollig zyn geweest in Wespen, grooter
en genoegzaam fterk, om door enkele drukking
, o f booring miffchien, haar Priemswyzen
Angel in het Hout te brengen. In de Zaag-
vliegen, die wy Blad-Wespen noemen, heeft
de Schepper, wederom, door een ander, niet
minder konftig Werkftuk, getoond, dat zyne
Wysheid geen andere middelen ontbraken,
tot het zelfde doelwit!
soorten. - ’t Geflagt der Soorten van de genen, welke w y
Hout-Wespen tytelen, is niet menigvuldig.
Men heeft ’er in Sweeden v y f waargenomen,
die thans den»Geilagtnaam van Sirex draa-
gen ( * ) , als volgt.
Sirex ( O H ou t-W e sp , die het Agterlyf gejpitst
cfoote Roe ft kleurig, met den derden, vierden en
| lelxcvi. vyf den Ring zwart 3 en het Borstfiuk ruig*
T%. i . 2. baairig heeft.
De
(*) Faun. Suec. Ed. II. p. 396.
(I) Stres Abdomine mucronato ferrugineo; fegmentis 3
4 » S, 6. nigris , Tborace villoto. Faun. Suec. 925. Syjt,
Fat. X. Gen. 2.I4. o/iiï, Stock,ft. 1739* T, 3- £ 7. B.EAU.W.
M * VI- T’ SI. f. I , 2. DE <)EEK, Inf. I. T. 36. K i , 2,
Roes. Inf. II. vefp, T. 8 . 9.
De grootfte Geeften tallen fomtyds mis, in V.
het maaken van algemeene Grondltellingen, en
doen anderen, op hun voetfpoor, dwaalen. H oofd-
Dit blykt in de * befchry ving welke die voor-STUK*
naame Infekten-kenner, de Sweedfch Koning-
lyke Kamerheer, de Geer, van deeze Wesp,
ten opzigt van derzelver afkomlt, geeft, aldus
fpreekende. ” Zie hier een der grootfte,
„ ja zelfs de allergrootfte Ichneumon, welke
, , Sweeden, en miffchien geheel Europa,
„ voortbrengt. Deeze fchynt byzonder eigen
,, te zyn aan de Noordelyke Landen: men
,, heeft haar nog niet in Vrankryk, noch in
„ Holland, noch in Duitfchland gevonden.
„ Z y is van de Soort der genen, welken de
, , Heer Maupertüis in Lapland vong, en
„ van welke de Heer Reaumur fpreekt. ”
De Heer Reaumur hadt deeze Wesp, om
die reden, de Laplandfche genoemd, en ’er
het gemelde valfche gevolg ook uit getrok- '
ken ( * ) ; dat dezelve aan de Noordelyke Landen
bepaald zóu zyn : het welk Geoffroy tegenwoordig
nog fchynt te denken ( f ) , niette-
genftaande hem ’er eenigen van Dieppe be«
zorgd waren, en Roesel haar in Duitfchland
gantfch
(*) II paroitra fingulier, que la Laponie donne une efpê-
ce d’ Ichneumons, plus grande qu’ aucune de celles de
nos Climats temperés. Mem. Tom. VI. 2. Part. p. 84.
O&avo.
CT) Enforrc que eet Tnlèifle paroit particulier aux Pars
froids. Hifi. ic s ln f. env, Parts, Tom. II. p, 264,
I, Deel. XII. Stuk, L 5