Afde ^eeze Infekten te weeg brengt onder ’t Vee,
LXII.' ^let we^ dan door een Ang e l, van ag-
H oofd- teren, zou moeten gefchieden; aangezien 'een
stuk. gek o f Snuit aan haar, het zy geheel o f ten
deele, ontbreekt. Z y leggen, met haar Stuit}
een Eytjeopofin de Huid der Runderen o f Rendieren
, het welk aldaar uitgebroed wordt, en
het Wormpje, daar uit voortkomende, overwintert
in een Bobbel, daar het zyn Voedzel
trekt van de Vettigheid o fV o g ten , d ie ’er in
de Huid der Beeft en zyn. Andere Soorten van
Horfels kruipen door de uitwendige openingen
der Neusgaten in, en uit de Eytjes, aldaar
gelegd, komen Wormen vo o rt, die in de holligheden
des Voorhoofds huis vellen. DeSchaa-
pen en Runderen zyn zulks veel onderhevig. In
het Gedarmte der Paarden worden , bovendien,
door dergelyke Horfelen, ook Wormen
voortgebragt.
kewMas" Maskers, die men fomtyds in de Drek
der Paarden vindt, zyn dikkeEyrondeMaden,
van aanmerkelyke grootte: zodanig dat de Huid
der Beeften grootelyks bedorven wordt door
de Gaten, welken ieder zulke Worm in het
uitkruipen maakt. Haar Lighaam beftaat .uit
e lf Ringen, die op de kant bezet zyn met zekere
puntjes o f doorntjes, welken dit Masker,
dat geene Pooten heeft, zekerlyk tot zyn
voortgaande beweeging gebruikt. Jong zyn-
de vindt men ze groen- o f geel, doch in de vol-
waflenheid bruin o f zwartagtjg; ja fommigen
geheel
geheel zwart. Eenigen hebben de Lugtftip-
pen als in een Beursje beflooten, het welk be- I X[I/
letten kan, dat dezelven verflopt worden H oofd-
door de Lymige Vogten, waar in zy lee-STUK*
ven.
Tot volwaffenheid gekomen zynde, o f wan- ®etJ gerafl*
neer het Saizoen daar toe dienftig is , zoeken
deeze Maskers een plaats, tot de Verandering
bekwaamer. Z y booren door de Huid heen,
o f , die in de holligheden des Voorhoofds, en
die in het Gedarmte huisveften, kruipen daar
uit en vallen op den Grond; alwaar zy onder
een Steen o f eenig ander bedekzel zig verbergen
om een Pop te worden. Ten dien einde
wordt de Huid hard en formeert een Tonnetje,
in het welke de agtervolgelyke Verandering
gefchiedt en waar uit, eindelyk het volmaakte
Iöfekt te voorfchyn komt, doende het boven-
ite gedeelte daar af fpringen.
Dit Infekt is kort en dik, meer o f min Haai- Geftaite.’
rig, gelykende byzonder naar een Hommel.
Het leeft niet lang in deeze Geftalce , maar
komt vry fchielyk tot de Paaring en Eijerleg-
ging, waar toe het bekwaame plaatfen zoekt
voor de uitbroeding zyner Eijeren en tot de
opvoeding der Jongen, als gemeld is.
De Kenmerken, waar aan men deeze van de Kenmot-
andere Vliegen , en van de overige Infektenken*
van deezen Rang, onderfcheidt, beflaan daar
in, dat zy geen zigtbaaren Bek, Zuiger noch
i. xii. stvk. Snuit