, V* „ N a haar geboorte trekken zy op de vlugt
L x n i ’ jj en gaan zig gaarn nederzetten op Plantge-
H oofd- 33 waffen, inzonderheid op de Vrugtboomen,
stuk. ^ alwaar de Mannetjes met de Wyfjes paa-
33 ren, en Uur en agtereen aan elkander bly-
, , ven. Geduurende de Paaring houdt het
33 Mannetje zig niet op het W y fje : haar Lig-
3, haamen zyn op eene zelfde L y n ; zy fchy-
„ nen ’er'.maar één uit te maaken; de Wieken
3, van het W y fje bedekken een gedeelte van
„ die van ’t Mannetje, en het vertoont zig als
, , een Infekt met een Kop aan ieder end van
„ ’t L y f. Somtyds fleept het W y fje het
„ Mannetje met z i g , al vliegende, in de
„ L ugt, voort; gelykerwys de Tipulaas. Als
j, menze vangt , blyven z y ook dikwils aan
, , malkander; om dat het Mannetje haar niet
„ verlaaten wil. Na de bevrugting zal het
,j W y f je , waarfchynlyk, ' niet lang wagten
3, met de Eytjes te leggen; ’t zy in de Aar-
„ d e ; ’t zy in Koeijen-Drek o f die der Paar-
* , , den; ftervende vervolgens. Men ziet dee-
,, ze Vliegen niet langer dan drie Weeken of
• „ een Maand” ;
xxxii. (32) Langpoot, die de Wieken afloopende,
FhUes!°' AJchgracmw , Lancetswys* Ovaal en mei
uilagtige. Haairtjes gezoomd heeft.
Een
(32) Tipula Alis dcflexis dnereis ovato-lanceolatis clliatiS,
Faun. Suec. 1148. Leeuw. E p ijl, 169a. Jan. 24. f. 2 , $•
r a iS C H , Inf. X I , T , I I .
Een klein graauw Muggetje met hangende V*
Wieken, het welk hier bedoeld wordt, is op l x i iL
vogtige plaatfen, ook in onze Provinciën, inHooFD-
Vrankryk en Duitfchland, ja in Italië ze lfs, STUK*
gemeen. Weinig Menfchen zullen dit Beertje
niet vernomen hebben, het welke zo klein en
teder is, dat men het naauwlyks vangen kan,
zonder het te befchadigen. Nog minder zullen
hetzelve naauwkeurig befchouwd hebben;
hoewel men het dikwils aan de Wanden der
Sekreeten ontmoet. Het is een aar tig Voorwerp
voor het Mikroskoop. Wegens de gedaante
en houding der Wieken zweemt het
naar de Uilen o f Nagtkapellen.
Op de Kliffen is , in Sweeden, een dergelykBonte.
Beertje waargenomen, het welke geheel ruig
was, doch Ruitagtig, zwart en wit, zeerfraay
gefchakeerd. Op de Boomen, in digte Bofch-
jes, omftreeks Parys, vondt men ’e r , die de
Wieken met zwartagtige Vlakken gewolkt
hadden, zynde iets grooter van L y f , naame-
lyk een twaalfde Duims lang.
Deeze Muggetjes zullen waarfchynlyk ook
uit kleine Wormpjes voortkomen, hoedanigen
Dodor S c o p o l i ’e r , in Karniolie, in de plooi-
jen en tuffehen de Kwabben vondt van een
Soort van Paddeftoel o f Kampernoeljes zonder
Steel, zynde byna een Duim lang en door-
fchynende. Hy nam derzelver Verandering
waar, in een geelagtig Popje, van een vierde
Duims lang, uit het welke een Tipula voort-
I. Deel. x i i . Stuk. kwam,