W byzonderheid, die zeer opmerkelyk is, in de
L V in ' Huishouding van deeze Infekten plaats. Voor
H o o f d de opvoeding van derzelver Maskers o f Wormrj;
stuk, j e s hebben de Werkbyën niet minder zorg vul-
digheid dan voor die der anderen, tot in de
Maand Juny, o f het begin van July, op ’t
laatfte. Alsdan dooden z y , door ’t fteeken
met haar Ang e l, alle de Mannetjes van dé
K o rf, die, van dergélyk Wapentuig onvoorzien
, zig niet in ftaat zyn te verdedigen. Dat
meer is , zy haaien uit de Celletjes de genen
die nog in de ftaat van Masker, dat is Wormpjes
zyn , en verfcheuren dezelven met haar
Nypers; ja de Poppen ontgaan haar woede niet.
Het W y fje , genoegzaam bevrugt zynde, zal
Eijerleggen tot aan het Winter-Saizoen , en
onder die Eytjes zullen ’er genoeg zyn van
Mannetjes o f Dekbyën , voor het volgende
Jaar. Deswegen, fchynt het, worden de overtollige
Mannetjes, die, zonder zé lf uit de Korf
te gaan , den ingezamelden Honig nutteloos
verteeren zouden, door de Werkbyën om ’t
leven gebragt. Als deeze wreedheid gepaffeerd
is, gaan z y weder aan haaren arbeid, om Honig
tegen den Winter te vergaderen.
d«ByëL -^e beftendige gewoonte derByën, om dus
alle de Mannetjes, op zekeren tyd van het
Jaar, te vernielen , onderrigt ons, hoe kort
het Leven.der genen van dien aart, z y : maar,
gelyk deeze een geweldigen dood fterven, zo
geeft dit geen bewys voor de meer o f minder
duurduurzaamheid
van ’t Leven der Honigbyën in V.
’t algemeen, dat van fommigen lang uitgerekt l v h i *
wordt; ja zeer lang is ten opzigt van andere Ho ofd-
Infekten. V i r g i l i u s fchryft , dat hetzelve STUK*
binnen een tydperk van zeven Jaaren bepaald
z y ; P l i n i u s vergroot hetzelve tot tien Jaaren,
en C a r d a n u s z e g t , dat de fterkfte foort van
Byën fomtyds den Ouderdom van twaalf Jaaren
bereikt hebben. Doch, hoe kan men dit
weetcn ? is de Vraag: aangezien Jaarlyks zulk
eene verandering voorvalt onder de Byën, dat
het naauwlyks te onderfcheiden is , o f ook een -
nieuwe Zwerm de plaats der oude ingenomen
heeft.
De vrugtbaarheid, naamelyk, van de W y f- Nieuwe
jes o f Koninginnen, is zo groot, d a t’er vanZwenncn'
tyd tot tyd nieuwe Volkplantingen uit de K orf
gaan, die. men Zwermen noemt. De eerften,
die in de Voorzomer uitgaan, zyn doorgaans
de fterkften , en geeven fomtyds z e l f , nog
dien eigen Zomer, een Zwerm uit. Zulks gebeurt
by mooy Weer en op ’ t midden van den
Dag. De Zwerm, die uit veele duizenden
van Byën beftaat, zweeft her- en der waards in
de Lugt, tot dat zy eindelyk aan den Tak van
een Boom, o f op eenige andere plaats, zig
gaat nederzetten. De Byënhouders weeten
haar hier toe te noodzaaken, door op een Ketel
te liaan, en Zand in de Lugt te werpen:
t welk deeze Infekten mooglyk in de verbeelding
brengt van Regen en Onweer. Zy ftry-
I. Dehl. x ii , stuk, keQ