Afdeel. donkere uitpuilende Stip. Z y heeft twee
XLVIIL fchuinfe, bruine S treeken, uit Aderen beftaan-
H o - o . de, en, wegens de uitfnyding, is deagter-
rand langer, fcherper, getipt,
jufferqé Govoeglyk kan ik hier de befchryving plaat-
yj. xciv.fen van dat aartige Infekt, aan ’t welke Schaïf-
& 9 fer den naam van -Afterjungfercben, dat is
Bafterd-Juffertje, gegeven heeft ( * ) .. H y oordeelde,
wel is waar, dathy daar. van een nieuw
Geflagt moest maaken, doch ik vind daar geen
reden to e , aangezien het alle de Kenmerken
heeft van dit Geflagt, en in uitwendige gedaan^
te tot de Libellen, ja ook, wegens de plaat-
fen, daar het zig meest onthoudt, tot de Land-
Juffertjes fchynt te behooren. Het heeft twee
. zogenaamde Tanden aan den Bek, de Wieken
zyn afloopende, o f Dakswyze famengevpegd,
wanneer het rust-, en de Sprieten langer dan het
Borstftuk, het welke meer verheven-, dan holrond
o f plat , fchynt te zyn. Men zou het
ook wel Kapel-agtig , o f Kapel-_Juffertje, kunnen
ty telen.
Dit Beestje, ’t welk de Heer 1’A dmiraal
bezit, in Tig. 9 afgebeeld, is nagenoeg met
de Figuuren van gemelden Paftoor overeen-
komftig. Het heeft, op den Kop, twee lange
en aap ’t end geknodste Sprieten, byna ge-
lyk die der Dag-Kapelien, doch zeer fraay met
Leed-
(*) Libelloides feu Libilla fpuria. Zie zyne' ^ibhandl. vtn In-
f'kten. II. Band. N. VI.
Leedjes en geringd. Het L y f en de jKop is zo A
fuighaaing, dat men de Oogen naauwlyks kanXLV1II‘
zien. Op het Borstftuk , evenwel, vertoo- Hoofd-
nenzig, dóór de ruigte heen, eenige heuvelt-
je s , die in fommigen geele Stippen hebben,
welke in anderen ontbreeken, dat , volgens
hem, de Mannetjes zyn. D e zes Pooten zyn
zeer kort, aan ’t end zwart, in’tmidden geel,
en voorzien met twee fcherpe, kromme
Klaauwtjes. Het L y f is , wanneer het Beestje
z i t , door de Wieken, die alsdan boven ’t
zelve Dakswyze famengevoegd z y n , geheel
bedekt. • In de Mannetjes z y n , aan ’t agterend,
twee Hoornagtige Nypers, gelyk die der Jufferen,
in ’x algemeen. De vier Wieken aangaande
'i deeze z y n , de bovenfte o f voorfte zo
wel als de agterfte o f ondcr f t cten deele door-
fclïynende en ongekleurd, ten deele, en wel
naar ’t L y f to e , geel. In de voorften heeft,
op het ondoorfchynende gedeelte, een zwart
Streepje plaats; doch de agterften zy n , by ’t
Gewricht, ftefk zwart getekend. Ook zyn
de bovenfte. Wieken wat langer , dan de om
derften, die wederom, naar (Ielangte te rekenen,
wat breeder en eenigermaatig driehoekig,
ja aan de agterzyde een weinig uitgerand zyn.
De Heer Schaïffer h eeft, door drukking,
een aanmerkelyk onderfcheidtusfchen de T e e lleden
van het Mannetje en W y fje waargenomen.
In dit laatfte zyn door hem, wanneer
hy ’er een opende, een menigte van Eytjes,
I. Deel. XII. Stuk, F 4 tiops