V. kwam, zwartagtig van Kop en Borstftuk,
LXh l ' doeh bruin van A g te r ly f, met uitgebreide
H oofd- Glasagtige Wieken ( * ) ,
STUK.
xxxiii. (33) Langpoot, die zwart is, mét de Wieken
G e te k en - oei*, en het Agterlyf, op de Zyde, nacir
de. vooren toe, met een witte Vlak getekend.
Deeze, die zig op de Bladen der Planten
onthoudt, is kleiner dan een Huisvlieg.
xxxiv.
jfuniperi-
na.
der Gene*
verboo*
men.
(34) Langpoot, die de tVieken op het Lyfneer
leggende en Zeegroen heeft, met den dunneren
rand Haairig.
Dit Infekt wordt by de Smalanders Kickbaer,
en by die van Weftgothland Orkorm genoemd;
om dat men daar van gebruik maakt in de
Kinkhoeft der Kinderen. U ite e n E y tje , naa-
melyk, dat aan de enden der Takjes van de
Geneverboomen gelegd is , komt aldaar, in de
Zomer , een driepuntige Knop voort, welke
beftaat uit drie dikke Blaadjes, die Schubs-
wyze overend Haan, en, als de Kelk van een
Bloem, drie zeer kleine Blaadjes bevatten.
Tuffchen deeze laat (ten , die geflooten zyn,
huisveft een klein rood Wormpje, dat inMey
verandert in een Popje, van dergelyke Kleur
en
(*) Tipula Boleti. Enttmol. Carnïol. p„ 343.
f 33) Tipula atra, Alis albis, Abdoinine latere antice mi*
cula alba. Faun. Suec. 1149.
(34) Tipula Alis incumbentibus glsmcis; margtne temiiore
Villofo, Faun. 1Sm«, ijjo.
D E L a N G E O O T E N . 443
en dit in een Schoenlappertje van gedaante als Af^*ê
een Mug. Het een o f andere wordt dikwils l x i i I.*
door Sluipwespen van den Geneverboom opge- Hoofd-
STUK.
vreeten.
De roode Galletjes aan de Bladen en Steeltjes
der Popelieren, ter grootte van Erwten,
brengen ook een Vliegje voort, zeer gelykende
naar die der Wilge en Geneverboomen, doch
dit heb ik niet genoegzaam onderzogt, zegt
L i n n j E ü s . Door my zyn dergelyke Gallen waargenomen
en afgebeeld, die vol van een menigte
van kleine Wespjes zaten f . Zyn Ed. ül'
fe ltjo fd ie Vliegjes, welke uit de roode Worm-
jes der Wilgen-Knoppen voortkomen, niet van
de zelfde Soort zyn. F r i s c h heeft dezelven
naaüwkeurig waargenomen, als volgt.
Wanneer de Wilgen in ’t Voorjaar uit-der wil*
„ botten, en de Knoppen o f top-endjes der
„ Steelen en Takken, (waar in de Bladen nog
„ digt by elkander zitten en een langwerpig
„ Knopje maaken,) geen genoegzaame kragü
„ hebben, zo legt eeft klein Vliegje zyne Eyt-
„ jes daaraan, uit welken roodagtige kleine
, , Maden voortkomen. Zo dra, nu , deeze
,, beginnen de doffe Bladertjes, binnen de
, , Knop , te knaagen en het daar alsdan nog
„ flaauwelyk infchietende Sap te zuigen, blyft
,, de Knop geflooten en fchiet niet verder uit.
„ Wanneer de Boom meer kragt krygt,om in
„ ’t Blad te fchieten, zo geeft dezelve een
„ andere Knop daar nevens u it, en , de eerft»
F f ge- 1. DSKL. XII. STUK.