v , als in deRupfen, Zydewormenen andere Mas'
XLVL kers der Infekten f , legt tegen de Rug aan.
H oofd- Z y hebben, bovendien, een zeer aanmerkelyk
stu k . RUgge-Merg, daar men de Gezigtzenuwen zeer
xr. ^Tuit, blykbaar ziet uitfpruiten. Het is , hier en daar,
bi*dz, so. met Banden, zeer fierlyk vaftgehecht, en geeft:
uit ieder knoop, die ’er elf zyn, twee zwaare
Zenuwen uit, die inde naaft volgende weder fa«
menloopen : zo dat het z i g , in de geheele
langte, als gefpleeten kan vertoonen. Als men
het , zonder de-Wormen te kwetzen, zegt h y ,
wil bezien, dan moet men z e , van agteren ,
opblaazen; waar door het Ruggemerg fterk tegen
de Huid aangeperft w o rd t, en dan is het,
zelfs zonder Vergrootglas , zigtbaar. In de
Mannetjes kan zulks beft gefchieden.
zaaiva* Wat de Zaadvaten belangt, die zyn in een
ten» ° . * J
Mannetjes Worm, welke s’ anderen daags vervellen
za l, reeds zo zigtbaar,- als in een Mannetje
van het Haft. Aan beide zyden van de
Maag en Darmen vertoonen zig deeze Zaat-
vaatjes, die met de Hom der Viffchen zeer
overeenkomftig fchynen; hoewel z y , even als
de Zaadblaasjes in de Menfchen , wat gekronkeld
en Pypagtig van gedaante zyn- Zy. loo-
pen overlangs het geheele Agterlyf, aan ieder
wydeéén , en bevatten eenMelkagtig V o g t, het
welk’ haar van witagtige Kleur maakt. In de
Wyfje s is de Eijerftok ook dubbeld, en even
als de Kuit in de Viffchen geplaatft. Z y bevat
zelfs
zelfs ook een ontelbaare menigte van Lugt- V.
pypjes, die tot in de Eijeren fchynen door te XLVI>
loopen, welke als met Draadjes van Zilver-H oofd-
kleur, dat deeze Lugtpypjes zullen zyn , aan STÜK*
elkander zitten. Zy zyn rondagtig van figuur
en verwonderlyk klein; waarui t, zo Swam-
m e r d am oordeelt, ligt te begrypen is , hoe
het bykomt, dat deeze Wormen drie Jaaren
moeten groeijen , eer z y hunnen volmaakten
Staat, dien van het gevleugeld H aft, bereiken.
De Verandering gefchiedt op een zeer fchie- verande-
lyke wyze. Het Masker begeeft zig naar de
oppervlakte van het W ater, en dan kruipt ’e r ,
ineen oogenblik, het gevleugelde Infekt u i t }
dat zig in de Lugt verheft, en zig al dwarrelende
hecht aan de eerfte plaats die het ontmoet,
alwaar het zyn tweede Huid aflegt. Met verwondering
heb ik menigmaal, in de namiddag
aan den Waterkant wandelende, gezien, hoe
een menigte zulke Haften, zig op myn Kleed
nederzettende, in een. oogenblik als doodfehee-
nen te zyn , doordien zy haar Huidje daar gelaten
hadden. Men vindtze, in de Zomer, ook
dikwils aan Muuren, Schuttingen, Hekken ,
Paaien , o f aan *t Qeboomte hangen. Deeze
Pluidjes zyn dun, wit en doorfchynende. Zie
daar, nu, een Infekt, dat in zyn tweede Staat
reeds vliegt : een vliegende Pop o f Nymph :
want men kan het niet anders noemen, en dit
is