V. kunde , Sterrekunde, eene gefchikte Regee«
L I X . 'ringsform, Gemeenebeft o f Staatsbeftuur, en
H oofd- wan meer van dien aart is.S r U aan toefchreeven: k. \ *
zal ik alleen maar melden, dat C i c e r o ’er niet,
alleen Verftand, maar ook een Ziel in ftelde,
met Reden en Geheugenis begaafd, en C e l s u s
wilde haar geenszins geteld hebben onder de
onredelyke Dieren. P y t h a g o r a s en anderen
hebben zig verbeeld, dat deeze Infekten met
elkander fpraken en redeneerden, om dat zy
by de ontmoeting vertoeven; en, dat zy overleg
hebben in haar arbeid, is volkomen blyk-
baar. S a l o m o n telde haar onder de vier van
de kleinften der Aarde, die in Wysheid voor-
treffelyk waren. De Mieren, zegt h y , zyn
een onfterk V o lk , doch niettemin bereiden
z y , in de Zomer, baar Spyze (* ) . De Oud.
vaders hebben hier op, onbefchroomd, vaftge-
fteld, dat zy kundig waren van de Jaargety-
den, en tegen het aankomen van den Winter
haare Schuuren als met Koorn o f Winter-Koft
opvulden, enz.
Veelen der Hedendaagfchen zyn in andere
dwaalingen vervallen, ten opzigt van deeze
Infekten. Sommigen hebben gefchreeven, dat
alle de Mieren, na verloop van tyd , Wieken
kreegen, zelfs die Werk-Mieren o f zonder
Kunne z y n ; anderen, dat zy de Wieken kwyt
raaktep en dus] ongevleugeld wïerden. Ook
heb*
hebben weinigen de Mannetjes van de W y f je s ,^
en van de Werk-Mieren , behoorlyk onder- LIX>
fcheiden. Ik zal hier kortelyk de Huishouding Hoofd-
der Mieren, volgens de naauwkeurigfte Waar- STUK‘
neemingen en Ondervindingen, te boek Hellen
.D
eeze kleine Infekten woonen doorgaans on-beften,
der den Grond, in zekere Nellen, welke zy
aan de Wortels van een Boom, aan den Voet
van een Muur , o f elders, op een drooge
plaats, maaken. Somtyds heeft dit Nelt maar
éénen, fomtyds twee o f drie ingangen, zodanig
gewelfd, dat het Regenwater ’er niet in
kan loopen. Het Neft ze lf is in zekere onder-
aardfche holligheid, dikwils een Voet en dieper,
vry groot, van binnen onregelmaatig verdeeld
, en zonder Verdiepingen o f Gaande-
ryën. In dit Neft verfchuilen zig; daar overwinteren
de Mieren: het is tevens haar Wieg
o f Bakermat en Woonplaats ; waar van de
bouwing haar een oneindigen arbeid gekoft
heeft.
Om dit Neft te maaken, naamelyk, hebben
zy de Aarde moeten uitgraaven en naar buiten,
brengen ; ’t welk, als men haare kleinte en
ligtheid in aanmerking neemt, onverbeelde-
lyk fchynt: doch de menigte vergoedt zulks.
Een verbaazend getal Mieren werkt te gelyk,
zonder elkander te belemmeren: zy verdeden
zig in twee troepen, waar van de eene Aarde
uitvoert, en de andere weder inkomt om te