. v * volmaakte Infekt. Z y is vervat in een yl wit-
A fdeel. • y . . ,
LIV. agtig Spinzel o f Tonnetje, waar m men ook
H oofd- afgeworpen Huid van bet Masker, in één
' gefronfeld en gekreukt, vindt leggen: waar
uit blykt, dat deeze Pop niet de gemelde
Huid behoudt, gelykerwys die der Blad-Wespen.
De tyd der Verandering komt met dien
der laatflgemelden overeen; gefchiedende by
Zomer dikwils in drie Weeken ; doch, wanneer
het Masker in de Herfst een Pop wordt,
blyft dezelve dikwils den Winter over leggen.
Vooraf heeft het Masker, gemeenlyk, reeds
den weg gebaand, om het uitkomen der Wesp,
uit het Hout, te bevorderen: want men vindt
deeze Poppen doorgaans kort onder de Opper»
vlakte, o f aan het end van een doorgeboord
Kanaal.
Geftaite R b e s e l merkt aan, dat men zo wel de
wesp.6 Wormen als de Wespen, van deeze Soort,
ongelyk van grootte vindt: doch zy zyn, in*
derdaad, grooter van Lighaam dan de overigen.
De grootfle, welke hy af beeldt, hadt de
langte van omtrent anderhalf Duim. V an de ge -
Halte kan men oordeelen uit onze Afbeelding,
(in Fig. i. PL. X C V I . ) , die naar een na-
tuurlyk Voorwerp is gemaakt. Zy heeft den
Kop zwart, agter deOogen geel; het Borst-
ftuk geheel zwart en ruig, van agteren geel:
de Wieken Roeflkleurig: de Sprieten half zo
lang als het L y f , geel, van twee - en - twintig
Leedjes: het Agterlyf langwerpig rolrond,
met
met de drie agterfle Ringen en de twee voor- ' jj£.
Hen, fchoon Oranje o f hoog-geel, doch de j jV> ‘
vier middelflen zwart. Aan den uiterflen RingHooFD-
ïs een kort, dik, lievig puntje, in de beide
Sexen: doch het W y fje heeft, bovendien,
onder aan het L y f , omtrent in 5t midden van
den Buik, een Spleetje, waar een regte zwarte
Angel uitfleekt, van taamelyke langte. De
Dyën zyn kort en zwart: de Schenkels en
Voeten altemaal geel: zegt L ininleus. Het Man-
netjeis veel kleiner dan het W y fje ,en heeft dikwils
ook een andere fchikking van Kleuren. Zie
de Afbeelding daar van in Fig. 2.
De gedaante van den Angel is naauwkeurig, De Angel,
en by fterke vergrooting met het Miskroskoop,
door den Heer Reaumur onderzogt. Het L y f
van dit Infekt, zegt h y , is niet Ovaal, als in
de Wespen, maar overal nagenoeg even breed,
hoewel in ’t midden een weinig breeder, alwaar
de Boor is ingeplant, welke een Scheede
heeft van twee Geutswyze Hukken, die tot byna
de helft van hunne langte, tegen *t Agterlyf
aan, vallgehecht z y n , en verder een tweede
Staart geeven aan de Wesp. De Boor, Priem,
o f Angel, z e lf, daar in fluitende, komt ’er
geheel uit te voorfchyn, en wordt regt neder-
waards geboogen, als de Wesp fteeken wil.
Ten dien einde heeft dit W erktuig genoegzaa-
me Hevigheid. Het is een weinig plat, zyn-
de de dikte minder dan de breedte, en heeft
op zyde, aan de punt, zeven o f agt Tanden,
I. Deel. XIL Stuk, ie