V.
A f d e e l ,
LIX.
H o o fd s
t u k .
Paarde
M ie r e n .
konden byten. Ieder Spriet beftondt uit dertien
Leedjes, van welken het onderfte zeer
kort, het tweede zo lang als de halve Spriet,
en de elf volgende klein doch gelyk van groot-
te waren. Het Schubbetje, op de R u g , tus-
fchen het Borstftuk en A g te r ly f, was ovaal
en niet het allèrminfte uitgefneeden.
Van de Sweeden worden deeze Haejlmym
en van de Hooglanders Bjornmyra genoemd.
R a y maakt van dergelyken gewag, onder den
naam van Paarde - Mieren, die veel grooter
dan de gewoone , llerker en in ’t loopen fnel-
ler zyn. Het middelde deel des Lighaams,
met een zo dun Bandje niet aan het overige
verknogt als in anderen, zegt h y , is geelag-
tig: het Agterlyf, dik, zwart en minder glanzig
dan in de'gewoone Mieren. In de Boffchen
en aan de Haagen maaken zy haare Nellen,
boven den Grond, van Strooitjes, Takjes of
brokjes Hout, enz. Van haar worden Eyeren
gelegd, als van de anderen.
Deeze- groote zyn de eeniglle Soort van
Mieren, welken de Heer Gronovius onder de
Infekten van ons Land hadt geteld, als in Tuinen
en Huizen gemeen en een fchadelyk Gedierte
zynde ( * ) . Ik moet bekennen dezelve
aldaar nooit, maar menigvuldig kleine zwarte
en roode Mieren, te hebben waargenomen.
O )
( * ) A n im a l iu m B e lg ic o rum C e n tu r . V . A S . Helv. V o l. V.
P» 353.
(2 ) Mier, die het Borstfluk op zy de plat en
t'eënemaal Roeftkteurig heeft, den Kop en LIx . *
bet A g t e r ly f zw a r t . H oofds
t u k .
Deeze, van middelmaatige grootte, neftelt 11.
in de hoopen van Kafagtige o f met Kaf ver- Roffe.
mengde Bladen, in de Boffchen van Europa,
als ook in Noord- Amerika, volgens de
Waarneemingen van den Heer Kalm. „ In
Sweeden noemt menze P i s f -M y r e r , dat . is
Pis-Mieren; ter oorzaake dat na haar Steek,
„ waar mede zy zeer gereed is, doch' die
,Vweinig nadeel doet, zekere Vogtigheid op
„ het geltoken Deel overblyft; waar uit de
„ gemeene Man opmaakt, dat z y z ig , door
„ haaren Vyand te bepisfen, tragt te verdedi-
y, gen. Deeze zyn h e t , die breede , diepe
,, Heirbaanen maaken, van haare Woonplaats,
„ {trekkende naar dikwils ver afgelegene Koorn-
„ velden: het welk niet zo zeer door haare
„ zwaarte; maar door het geduurig loopen,
„ langs een z e lfd e Pad, gefchiedt; Z y zyn
„ het, uit welker Nellen men zulk een fris-
„ fche zuure Reuk krygt, wanneer men die
,, omroert of de Hand daar boven houdt.
„ Deeze geeven den aangenaamlten Zuuragti-
, , gen Smaak , wanneer menze kaauwt, en
,, worden daarom alleen gebruikt in de Ge-
„ nees-
( a ) Formica T h o r a c e comprelTo to to F e r tu g in c o , C a p i t e
A b d om m eq u e n ig t is . S y j i . N a t. X . F o tm ic a x u fa. Faun. bucc.
1020. F o rm ic a m ed ia ru b ra . B .A J , Inf. 69«
I. DEEL, XII. STUK,