V .
A fdeel. LXVI.
H oofdstuk.
denzelven ontdekken , dat die Angel uit ver*
fcheide Draadjes famengefteld is. N u men
zulks weet , is ’er alleenlyk een goed V e r grootglas
■ Het ftee-
ken der
Muggen.
n o o d ig , om z ig daar van te ov ertu igen.
„ Een M u g , b y het Borltftuk en naby den
5, K op , tuffchen twee Vingeren houdende, en
, j haar een weinig drukkende, z ie t men dikwils
Vi de Scheede in haar bovenfte g e d e e lte , nu
, , meer dan min ; ja fomtyds ov e r de geheele
, , lan g te , van den K op a f to t aan het Knop-
„ je , dat aan haar end i s , open gaan. Een
„ Soort van D ra a d je , dat een weinig roodag-
, , tig en glad is , komt ten deele door de ge-
, , maakte open in guit; verheffende z ig buiten-
, , waards met eene bogt. Men wordt weldia
, , g ew a a r , dat dit e e n b o n d e lis van verfchei-
„ de Draaden , die fomtyds van z e l f z ig van
„ elkander afzonde ren, o f o o k met een fcherp
3i Naaldje kunnen gefcheiden worden. D it al-
„ les openbaart z ig , wanneer men de Mug
„ tusfchen de Vingeren h o u d t , doch w a t de
„ eigentlyke Zuiger z y en de manier van wer-
„ king der S n u i t , kan men dus niet ontdek-
„ k e n
„ Niets is N atu u rlyke r o f met de Reden
, , meer overeenkomftig, dan de Muggen weg
„ te jaagen , die ons willen Iteeken ; maar
„ Natuurkundigen , wien de Snuit deezer In-
„ fekten waardig gefcheenen heeft te z yn om
, , naauwkeurig befchouwd te worden , moe-
„ ften,
, , ften , naar ’t my toefchynt, (zegt Reau- v.
, , m u r ) , daarmede geheel anders te werk
, , gaan, dan men gewoon lyk d o e t : z y moes- Hoofd-
„ ten luft hebben, om waar te neemen , w a t stuk.
„ ’er gebeurt , te rw y l de Muggen Iteeken.
,, M en k an , immers, zonder b y uitftuk v e e l
., moeds , en zonder een overmaatige zu g t
„ vo o r de N atuurlyke H ilto r ie , in flaat z y n ,
, , om lydzaamlyk haar fteeken te verdraagen.
, , V e r re van een M u g , die my ftak , o f my
, , poogde te fteeken , te willen dooden, is
, , het my meer dan eens geb eu rd , dat ik ner-
, , gens anders vo or bekommerd w a s , dan haar
9, te ftooren in haar werk . Meer maaien heb
, , ik ze a an g e lo k t, om te gaan zitten op één
, , van myne Handen : meermaalen heb ik die
, , geprefenteerd aan de genen w e lk e in de L u g t
, , vlo o g en , naderende haar z a g te ly k ; te rw y l
, , ik in de andere een V e rg ro o tg las h ie ld t, om
, , d u s , in ’t v e r v o lg , b e te r , de fpeeling te
, , kunnen zien vanhaare T rom p . L ig t za l men
, , gelooven , dat ik dus meermalen geftoken
, , ben ge w e e f t ; doch dit is egter zo dikwils
„ niet gebeurd, als ik w e l w en fch te , en ook
„ altoos dan niet , wanneer ik het w e l ge-
„ wenfcht had. Eenmaal het pleizier gehad
„ hebbende van de M u g in haare werking te
, , befchouwen , vergeet men het geringe
, , kw a a d , dat z y , door ons te kw e tz e n , ons
, , a an d o e t, en de gevolgen van de W o n d ,
wel*