. „ neeskunde. Zy zyn het, die Hard van de
L1X 3> Geneverboomen by een brengen; inzonder-
Hoofd- , , heid wanneer de Miereneden oud, en tus.
STVK* s> fchen Kreupelbofch van dien aart gelegen
„ zyn. Men vindt deeze Hard meed met een
, , groot Gat doorboord: dezelve wordt van de
, , Landlieden onder den naam van Wierook
„ v e r z am e ld , en tot berooking der Woonin-
„ gen gebezigd ; dewyl z y , op ft Vuur ge*
„ legd, een niet minder verfrisfehende Geur
, , geeft dan de Geneverbeflën ( * )
Duitfche. T o t deeze Soort van Mieren, wier grootte
pi. xcvn.middelmaatig i s , fchynt my die aarizienlyke
s' IS' Duitfche Vliegende Mier te moeten t’huis ge-
bragt worden, welke in Fig. 15 is afgebeeld.
D e z e lv e , naamelyk, zal buiten twyfel een
W y fje zyn ge weed, die ten minde de dubbelde
grootte hebben van de Werk-Mieren van
de zelfde Soort. Haar Kleur i s , ten voor-
naamde , glanzig bruin,, en , van onderen,
-eenigermaate rosagtig: die der Wieken gedag-
tig en als getaand doorfchynende.
in. (3 ) Mier, die bruin Afchgraauw is , met-de
Fufia. Schenkels bleek♦
Bruine.
In Sweeden noemt men deeze Swart-Myror,
dat is Zwarte M ie r, hoewel zy veeleer bruin
is,
(*) LINN2EUS, Stokh. Verhand. III. STUK, bladz. 47.
(3) Formica cinerco-filfca j Tibiis pallidis. S y jl. N a t. X,
formica fufea. F a u n . Suec. 102a. Formica media , nigro
colore fplêhdens. Raj. In /. 69.
is, hebbende het L y f met zeer kleine Haair- V.
tjes bekleed, die maaken, dat, in zekere plaat-A l t x L*
zing tegen ’t Licht, dit Voorwerp zig zwartHooFD-
vertoont. „ Z y zyn wat kleiner dan de naad-STUK*
„ voorgaande, en maaken meed haar Nefton-
,, der de Aarde, alwaar haare woonplaats,
„ die uit Zand bedaat, met Gras bedekt is ,
„ in het welke verfcheide Heuveltjes daar
,, door ontdaan. Z y draagen ’ër Koorn T in, * Geftruie
, , en zyn by de Tuinlieden meed gehaat, de»
„ wyl zy niet alleen de Aarde opgraaven, en
„ zig Reeten daar in maaken, maar ook ge-
,, duurig op de Boomen onthouden: doch zy
,, deeken o f befchadigen n ie t , wanneer z y
„ verontrud worden (*_).
(4) Mier, die geheel glinjterend zwart is, met iv.
de Schenkels Afchgraauwagtig. zwTte
Onder alle de aan Linn^eus bekende Mieren,
waren deeze de kleinden, gelykende naar de
Roffe, doch niet half zo groot zynde. ,Zy
bouwen, even als die, Neden in de Aarde,
en deeken ook niet van belang.
(5 ) Mier, die van loven zwart is, van onde- v.
C*) L i n n s u S , S to kh . Verhand. III. S T tjk , bladz. 47.
( 4 ) Formica tota nigra nitida; Tibiis cinerafcentibu?. S y ß .
N a t. X. Formica atra. Faun. Suec. 1023. Formica minor c
fufco nigricans. R a j . In f. 69.
(5 ) Formica fupra nigra, fubtus teftaceo-rufa; Abdomine
fubglobofo. Syf l . N a t. X.
I De e l , x ii, s t u k .