AfTe Gen KalotJ’e j ^aar a^ fp^ gen , het welk zig
LXI. 'dikwils in tweeën fcheidt. Dus gefchiedt, iö
H oofd- ’ t algemeen, de Vérandering der Infekten van
s ÜK' deezen Rang , waar in ik my, omtrent eenige
byzonderheden, wat verder zal uitbreiden.
ftippengt" Maskers hebben, zo wel als de andere
Infekten, zekere Openingen op zyde, die men
* LugtHippen * noemt. Van vooren zyn ’er
doorgaans twee, en twee anderen, veel groo-
te r , aan het agterfte gedeelte. Deeze laatften
verfchillen wonderbaarlyk in de byzondere Ge-
Aagten, ja zelfs in byzondere Soorten. Som-
wylen zyn zy onbedekt en eenvoudig, als ge-
woonlyk ; fomwylen fchynt ieder* opening,
van binnen, drie kleine Gaatjes, te bevatten of
drie Lugtftipjes, welke in een holligheid, van
taamelyke diepte , vervat zyn. In anderen
wordt mén gewaar, dat de agterfte Lugtftip-
pen een verheven rand hebben’, welke dienen
kan om- de Lymige en half vloeibaare Stoffen,
waar in veelen deezer Infekten leeven, af te
weeren, dat de opening daar door niet verftopt
worde. In eenigen fteeken de Lugtftippen ver
u it, en maaken een Soort van Hoorntjes, die
aan ’t end breeder en open zyn , geevende dus
toegang aan de Lugt. Dus beftaat het met de
Wormpjes der Muggen, die in ’t Water leeven,
en in de Maskers van verfcheide Schoenlappers
gaan deeze agterfte Lugtftippen met
Vleezige byhangzeis, die fomwylen zeer lang
z y n , vergezeld.
In deeze Lugtftippen heefteen aanmerkelyke^ v *
verandering plaats, terwyl het Infekt overgaat LXI ‘
tot zynen volmaakten Staat. De D o p , waarHooro-
in hetzelve, middelerwyl, beflootenis, heeftSTUK*
zo wel Lugtftippen als het Masker: men telt
’er twee o f vier van vooren, en twee van ag-
teren aan: maar dikwils verliezen de Maskers,
die aan ’t agter-end een foort van Hoorntjes
hadden, dezelve t’ eenemaal, wanneer z y Poppen
worden, en, die ’er geen hadden, worden
daar mede voorzien. Zo ziet men kleine Tonnetjes
der Tweeyleugeligen, waar van eenigen
twee o f vier Hoorntjes van vooren hebben,
en anderen eenige Hoorentjes van agteren.
Dit gedeelte der Geftaltewiffeling fchynt niet
zonder veel moeite te kunnen gefchieden; doch
is, als men het we lbegrypt, zeer eenvoudig.
Men moet de Huid van |ü Wormpje, die het
harde Bekleedzel zal worden, aanmerken als
een wyden Overrok o f Hans-op, waar in iemand
zyn Hoofd en Armen, als ook de Bee-
nen, terug haalde, om daar mede omwonden
te zyn, als met een Zak. Op dergelyke manier
trekt het Wormpje de uitfteekzels van zyne
Huid naar binnen; die tevens verdwynen o f
verdroogen: zo dat rhen niets daar van gewaar
wordt aan het Tonnetje. Die Hoornen o f byhangzeis,
in tegendeel, welke zig aan de Tonnetjes
eerft openbaaren , fchynen voorheen als
tegen het Lighaam aangevoegd geweeft te zyn,
cn vervolgens ontplooid te worden.
I. deel. xii, stuk. De