V.
heeft, en aangetoond, dat dezelve in Vliegen
‘ veranderen. Zy z y n , egter, van overoude
tyden a f, bekend geweeft. Een der vermaard-
fle Geneeskundigen van Griekenland, T r a l -
l i a n u s genaamd, die in de Zesde Eeuw gebloeid
A fdeel,
LXII.
HOOFDSTUK.
heeft, maakt van deeze Wormen gewag
, als van een Geneesmiddel tegen de Vallende
Ziekte, en wel zodanig één, dat door
het Orakel van Delphos aan de hand zoude gegeven
zyn (*_). De Jongeling, die dit te Raad
kreeg en het Voolfchrift niet verftondt, fprak
daar over een Grysaard, van by de honderd
Jaaren oud, die hem hetzelve uitleid’ en zeide,
dat hy van de Wormen heemeri moeit, welken
de Geiten uitniesden , voor dat dezelven op
den Grond gevallen waren, en bewinden eeni-
gen daar van in een ftuk Huids van een zwarten
Ram, het welk hy dus om den Hals moeit
doen; Ten einde die Wormen, op gezegde
manier, dat is gaaf en zuiver, te bekomen,
kon hy de Geit een Zak aan de Neus gedaan
hebben, zo V a l i s n i e r i aanmerkt. „ Watmy
„ aangaat, ik zou dien Zak liever gebruiken,
„ om gezonde Wormen en die aan de Veran»
i, dering toe waren, te bekomen, dan om dus
„ een Geneesmiddel te krygen voor iemand
„ die de Vallende Ziekte had!”
3 9 Ik
(*) De Erege ftme Caprx majoris Ruris alutnn*; Ex Cere»
bro Vermes: Ovis dato tergora ciicutn ; Muldplid Venai, Pee
tr is de Pronte revulfo.
, , Ik ben, inderdaad, bekoord ge weeft, om V.
zulk een Zak te gebruiken, zegt Reaumur; ' f ^j-J
„ na dat ik vrugteloos de Herders getragt hadHooFD-
„ te bepraaten , om het oogenblik waar te STUK>
}, neemen , wanneer deeze Wormen van de
„ Schaapen uit de Neus geloosd worden. De
„ Herders , met wien ik fprak , willen zelf
,, niet, dat hun Wol vee aan dergelyke Wor-
„ men onderhevig was; en, ’t zy uit onge-
„ loo f, ’t. zy uit vadzigheid; zy wilden my
„ niet van die zaak onderrigten. De Vleefch-
„ houwers kennen beter deeze Wormen, en
„ ik heb my ’t beft bevonden, met toevlugt
,, tot hun te neemen. Ieder Jaar heb ik ’er
„ eenigen verplicht, om voor my een groot ge-
„ tal Koppen van Schaapen o f Lammeren te
, , openen. Zeer dikwils. was ’e r , onder drie
„ o f vier van deeze Koppen, één, welk Wor-
,, men bevatte, doch drie op zyn allermeeft,
„ en gewoonlykft vindt men maar één Worm
,, in een Kop. Dit heeft, egter, zyn onvol-
„ komenheid; want dikwils worden de Wor-
„ men, by ’t open hakken, gekwetft, en indien
„ zulks niet juift op dien tyd gefchiedt, wan-
,, neer de Worm gereed is om ’er uit te ko-
„ men, zo heeft men ’er niets aan.”
Deeze Worm beftaat uit elf Ringen, gelyk
de overigen , doch hy verfchilt daar van in
Geftalte ze er; als van vooren fpits zyndé, en
naar agteren breed uitloopende. Hy heeft
twee Haakjes aan het voorfte end, en twee
I. Déél. xii. stuk. Vlee-
I I
m
i é