A fdeel. vinck e r rond j als kleine Appeltjes; fomtyds
LIL elk op zig z e lf, fomtyds veelen , tropswyze,
H oofd- by eikander gevoegd, zagt o f hard, en dikwils
zeer fraay rood, geel o f Oranjekleurig. Anderen
zyn van onregelmaatige figuur, platrond,
ovaal o f langwerpig, en eenigen geheel ruig,
wegens een menigte van famengehoopte Vezel-
draaden o f Bladeren , die ’er fomtyds de ge*
cfaante aan geèven van een Bloem. Zodanigen
vindt men dikwils aan de enden der takken van
de Wilgeboomen, en die Haairige Knobbels,
aan de takjes der Wilde Roozen, op dergelyke
manier geformeerd, zyn , wegens de Kleur en
geftalte, gantfeh aar tig. Sommigen maaken
• aan de Mannetjes Bloemen der Eiken, zekere
Knobbelagtigc Kettingjes, die verwonderlyk
zyn.
Het MaSker’ to tzy«e volle grootte gekomen
zynde in het binnen Re van zyn verblyf,
gebruikt eenerley middelen tot zyne Verandering.
Sommigen , die in de Gallen der
Bladen zitten, vallen, na dat z y zig ingefpon-
nen hebben, met dezelven, in de Herfst, op den
Grond, alwaar het harde Dopje hunbefc hut, tot
dat zy in t Voorjaar uitkomen: maar veelen der
Eiken bly ven aan den Boom, en ondergaan daar
de Verandering binnen de Galnoot, zo wel in een
P op je , als in een gevleugeld Diertje.
Hoewel, nu, de meefte Soorten van Gal-
Wespen uit dergelyke Knobbeltjes voortkomen,
die van fommigen byfler groot zynj gelyk
]yk aan het ruige Havikskruid, welke fomtyds de Afde'el
gedaante van een Muis hebben; zo vindt men m r
doch Infekten tot dit Geflagt betrokken, dieHooFD-
zulks niet doen; gelyk de genen, door welker
Reek de rypwording der Vygen , in de Levant,
bevorderd wordt. O f ’er z y n , die ook op Infekten
aazen, en dus met de Rupsdooders, die
men anders ook wel Sluip-Wespen noemt, in
Levensmanier overeenkomftig zouden z y n , zal
ik mooglyk in ’t vervolg onderzoeken.
De volmaakte Infekten nu, van dit Geflagt,
z y n , in ’t algemeen , zeer'klein : des menze Gal*
met een Vergrootglas dient te befchouwen
om verzekerd te zyn van haare weezentlyke
Geftalte. Alsdan wordt men gewaar , dat de
Sprieten, in fommigen, dik enrond, eeniger-
maate Knodsagtig , niet lang, en in ’t midden
als geknakt ; doch in veelen Draadagtig
zyn. Het voornaamfte Kenmerk beftaat
in het maakzel van den Angel, die, in de eer-
fte opflag, wel maar fpits fchynt uit te kropen,
doch, by naauwkeurige befchóuwing, aan het
end byna als een Priem o f Boor wordt bevonden,
zynde van binnen hol, en zittende, bovendien,
in een Scheédc verborgen. Om die
'reden zou men deeze Infekten, door den naam
van Boor-Wespen, kunnen onderfcheiden van die
van het volgende Geflagt, welken in ’t Fransch,
wegens de gedaante van den Angel, Zaagvlie.
gen heeten. De Angel is, in de Gal-Wespen,
ook niet, gelyk in veele andere Infekten, juist