V. overeen , dat ’er driederley Mieren aan de
AUXEL' Goudkufl z y n ; roode, naamelyk, witte en
H oofd- zwarte. De roode gelyken volmaakt naar de
£TUK- Europifche; zy zyn h e t, die men Brandmieren
noemt, om dat z y , uit de Boomen op het
Lighaam vallende, zo geweldig fleeken, dat
hét fchynt, o f men gebrand ware door Von-
ken van Vuur. De twee anderen zyn veel
grooter, en fommigen niet minder dan een
Duim lang. Deeze maaken haar Nellen fom-
tyds op de Boomen, fomtyds op den Grond,
als Pieramieden, meer dan Mans langte hoog,
en vol Gaten, zeer fpits van top. Het gebouw
is zo Hevig, dat hy het met zyne Rotting
niet aan Hukken kon Haan, en dé menigte
van Mieren, die toen zig in de openingen vertoonde,
deedt hem de vlugt neemen: wanthy
wifl dat de Beet van een zodanige zwarte Mier
onverdraaglyke Pyn veroorzaakte, hoewel
niet gevaarlyk was.
Dat ’er nog ongelyk meer verfcheidenheden
van Mieren, onder de heete Lugtflreek zyn,
blykt uit Barrere , die ’er veertienderley optelt
in zyne befchryving van Cayenne. Zy beminnen
, naamelyk, de heete en drooge Landen
, boven anderen. - In OoHindie ontbreeken
deeze fchadelyke Infekten ook niet; doch dat
’er aan de Ganges zouden zyn, die de Gom
Lak vergaderen, gelyk mén mét zo veel kragt
beweerd heeft ( * ) , vindt thans geen geloof
meer
( * ) Mtm, At l'A ca dt R . des Scitnc, dt Paris-, d e 1’A n n . 1714*
meer *. Het is veel waarfchynlyker, dat d e^ V .
Mieren op die Stoffe aazen, even als op het LIx .
Vogt of Sap, dat de Plantluizen vergaderen Hoofd-
en van agteren uitgeeven; het welke door de
Mieren opgelekt wordt f . stuk, bi.
Dus terugkomende tot onze Europifche5*0
Mieren, zal V th a n s fpteeken van d e r z e lv e r t j^ ^
Voortteeling; welke niet minder aanmerkelykVoorttee.
is dan die der Byën. In het heetHe van denbng.
Zomer, dat de tyd der Eyerlegging is , vindt
men de Wyfjes-Mieren in de Nellen. De Ey-
tjes, door haar gelegd, zyn wit en-byna on-
zigtbaar klein. Na verloop van eenige Dagen
komt daar het Masker uit voort, zynde een
wit Wormpje; dat allengs groot, ja veel grooter
dan de Mieren wordt. Deeze zyn het,
die men, zeer oneigen, Mierm-Eyeren gewoon
is te noemen; die men aan de Nagtegaalen tot.
haar Voedzel g e e ft, en waar men, in de
Weftindiën , ook wel Hoenders vet mede
maakt. Om jong Gevogelte, dat teder is , op
te voeden, vindt men geen beter Aas.
De Heer King , Lid van deKoninglyke So-Mieren-
cieteit van Londen, heeft de duiHerheden en y
misvattingen hier omtrent, nu honderd Jaar ge-
leeden, door zy ne Waarneemingen, reeds op-
gehelderd. „ Men vindt (zegt h y ,) in de
,, Neflen eene zelfflandigheid, naar Poeyer-
„ Suiker o f wit Zout gelykende, doch wee-
j, ker en zagter. Hier van de veelheid nee*
», mende der grootte van een MoHerd-Zaadje,
I . D e e l . X I I , St u k , 2 3 > e B