Afdeel een ^at zonder Paaring der Ouden werdt
XLVI. ‘ gebooren en naauwlyks drie Uuren in 't Leven
Hoofd, bleef. D ioscorides maakt van twee Kruiden
T K* o f Plantgewaden gewag, waar van-de ééne maar
éénen Dag b loe it; de andere, inwendig gebruikt
zynde , op dien zelfden Dag de dood
aanbrengt. Deeze beiden voeren , by hem ,
den naam van Ephemeron. In ’t Latyn wordt
dit Infekt ook wel Diaria, dat is Dagbeeitje,
genoemd.
Aas.°£Ver" Deeze kortheid des Levens ftrekt zig evenwel
niet tot de geheele Verandering van de H aften
uit. Men moet ’er het Infekt, in zyn vliedende
Staat, alleen onder begrypen : want het
Masker, (welk de verwonderlykfte tegenftry-
digheid uitmaakt,) groeit zeer langzaam, en
blyft drie Jaaren onder deeze gedaante. Dien
geheelen tyd leeven deeze Maskers in ’t W a te
r , en houden hun verblyf in een Soort van
Wooningen door hun gemaakt in de Aarde o f
K le y , aan de kant van Slooten en Rivieren. Het
zyn diepe roifde Gaten, met de oppervlakte
van het Water g e ly k , die zy zig hooger o f
laagèr uithollen, naar dat het Water ryft o f
daalt. Hier kruipen zy in : o f om zig voorde
verflinding van Viffchen en andere Water - In-
fekten te beveiligen : o f om ze lf te leeven van
eenig V o ed ze l, dat z y uit de Kley o f Aarde
trekken. Men noemtze Oever- Aas, om dat
z y , van de Viflchers, dikwils tot hengelen worden
gebruikt. Z y leeven aan den Hoek zeer
lang}
lang, en dienen dus door haar beweeging tot
een zeer bekwaam Aas, om den Vifch aan te XLVI.*
lokken. Ja, met een Speld opgefloken, vindt Hoofd-
menze, dikwils, den volgenden dag nog lee- S1U
ven.
Dit Masker is langwerpig, taamelyk groot Geftake i ran het
van Kop, en in Geftake weinig van het vol-Masker,
maakte Infekt verfchillende ; dan alleen daar
in, dat het de Puntjes aan de Staart zeer breed
en Pluimagtig gebaard , altoos drie in getal
heeft; zynde, bovendien, aan ieder zyde van
het L y f gewapend met zes Zwemvinnen, welken
het, in ’t Water zynde, geduurig, met
veel vlugheid, beweegt. Deeze zitten aan den
tweeden/derden, vierden, vyfden, zesden
en zevenden Ring, van het Agterlyf. De drie
gebaarde Puntjes, aan de Staart, gaan vergezeld
met twee kortere byhangzels in de W y f-
jes dan in de Mannetjes , waar men ’er nog
twee andere kleinere vindt. Door middel van
deeze byhangzels kan men onderfcheiden, van
wat Sexe de Haften, die uit de Maskers voortkomen,
zullen zyn. Ook hebben die der Mannetjes
de Oogen merkelyk grooter dan die der
Wyfjes. In de Kleur is tuffehen deeze Maskers
een groot verfchil. Dikwils zyn zy g e e l;
fomtyds blaauw, naar ’t groen trekkende. In
het Water befchouwd zynde, maaken z y dus
een pleizierige Vertooning : zo door het fpee-
len der Pluimpjes van de Staart, als van de
Zwemvinnetjes o f Kieuwen aan de zyden van
i . Deel. x n . Stuk. C 3 het