V. 1
A fd e e l .
XLVI.
H oofdstuk.
Vliegende
Pop.
Geftalte
van bet
Infekt.
is mooglyk het eenigfte voorbeeld van zulk een
Verandering.
Het H a f t , uit het Water komende, hadt
reeds veel meer langte en grootte dan zyn Masker.
By de aflegging van zyn tweede Huid ,
krygt het nog meer grootte. De Pooten, inzonderheid,
en de Puntjes van de Staart fchy-
nen,in langte, zeer toegenomen te zyn. Het
voornaamfte yerfchil, dat tuffchen deezetwee
Veranderingen plaats heeft, beftaat daar in ,
dat het de tweede maal geen de minfte Geftalte
wifieling ondergaat, de Pop en het volmaak-
te Infektzyn, op de grootte naa, zo volkomen
eveneens, dat menze onmooglyk kan onder-
fcheiden.
De Geftalte van het Haft is Mugagtig, en
deswegèn geeft men aan deeze Infekten, in
Duïtschland', ook wel den naam van May-
Mticken, dat is Mey-Muggen; als zig in de M ey-
maand, wanneer *t een drooge Zomer is , reeds
vertoonende. Het heeft een'langwerpig Lig-
haam; met korte dunne Sprieten aan den Kop*
De Bek is zonder Nypers o f Baardjes. De
gladde Oogen, die in dc meefte Infekten zeer
klein zyn , hebben fomnlige Soorten van dit
Geflagt uitermaate groot, en, dewyldezelven
zig voor de Netswyze Oogen geplaatft bevinden
; zynde dik wils wel zo groot, ja grooter dan
die: zo fchynt het, als o f deeze Infekten vier
o f
; o f v y f Oogen hadden, bedekkende den gehee- V.
I len Kop. De bovenfte Wieken zyn groot naar x T v i"
I de grootte van het Dier ; maar de onderftenHooFD-
I zo kleinenkort, dat men die, als het in’t leven is, STÜ,C*
[ naauwlyks te zien krygt. De Staart , einde-
I lyk, loopt in twee ó f drie lange Borftels, als
[ een foort van Draaden, uit: buiten en behalve
vier kleine byhangzels, die niet dan in de
[ Mannetjes voorkomen.
In de Haften heeft, zegt men, geen eigent-voomee-
I lyke Paaring plaats, gelyk in de Infekten ten1"8*
I de meefte andere Dieren. De Voortteeling
I derzelven gefchiedt óp eene geheel andere ma-
I nier. Het Wy fje begeeft z ig , na haare laat-
I fte Huidverwiflfeling , te rug naar ’t Water
I waar uit z y is gekomen, en onderfteunt'zig op
I de oppervlakte, met de Draaden van haar Staart,
I al flodderende met de Wieken. In deeze by-
I na loodregte ftand werpt zy haare Itytjes op
I het Water uit. Het Mannetje gaat dezelven
I aanftonds bevrugten, waarfchynlyk zyn Zaad-
I vogt daar op uitfchietende, byna gelykerwys
§ de Kuit det Viflchen door de Hom wordt vrugt-
I baar gemaakt. Die van het Haft zyn byna rond,
I en zakken by tropjes op den Grond, alwaar
1 zy over de K ley o f Modder worden uitgefpreid;
I doch, hoe lang zy daar blyven, eer z y uitko-
I men, is onzeker.
De tyd , dat de Haften in vliegende *Infek- „ .,
I ten veranderen, valt inzonderheid in de Maan-
I den Juny en Jiiiy. Dikwils komt daar van een
t I. Hie l . XII,*stuk, 20