304 B e s c h r y v i n g v a n
V. ken die in een Korf, en, wanneer zy de Ko-
AlTDFFT t .
* L v i i i ' hingin daar in hebben, bekommeren zyzigwei-
H oofd- nig over de reft, die zig allengs daar by ver-
STUK. .yoegen. In de Zwerm zyn geen Mannetjes en
niet dan Werkbyën, zo oud als jong.
Zo lang ’er een W y fje in een Zwerm o f in
een Korf is , werken de Byën met de grootfte
vuurigheid: als het Wyfje weg is, houden zy
met den arbeid op, en de Zwerm raakt weldra
te niet: geeft men haar een ander W y fje , men
zietze haar werk, met veel iever, hervatten.
’ t Schynt dat een vooruitzigt van de vermenigvuldiging
die haar noodig is ; o f, wil men liever
, gebrek van Opperhoofdigheid, hier van
de oorzaak zy. Hoe ’c z y : het is fomwylen
genoegzaam, haar een Eytje o f Wormpje toe
te voegen, daar een Koningin uit voortkomen
moet, en dit zou ons brengen tot een denkbeeld
, het welk meer kundigheid aan dëeze
Infekten zou toefchryv§n, dan aan het onvernuftig
V e e ; ja , wat zeg ik , aan veele Men-
fchen! Dikwils zyn ’er twee o f drie Koninginnen
in ééne K o rf, en , indien dezelve niet te
vol is , leeven zy met dezelven vreedzaam;
doch anders, inzonderheid tegen den Winter,
als waren z y voor gebrek bedugt wegens de
menigte van Eeters, dooden zy alle de Wyf-
je s , gelyk zy de Mannetjes gedood hadden,
op een enkele naa. Op deeze alleen beruft dan
de zorg voor de vermenigvuldiging o f van de
geheele Huishouding der Byën in de Korf.
De
d e B y e n .
De tamme Honigbyën zyn, buiten twyfel, V.
eertyds wild geweeft,en men vindt ’er nogvan^yijj,*
deeze zelfde So o rt, die huisveften in holle Hoofd-
Boomen o f in de gaten van Steenrotfen. De stuk.
reden, dat menze in Korven houdt, is om de
Wafch en Honig te vergaderen: doch zulks kan
niet gefchieden, zo lan g ’er de Byën in zyn:
des men gewoonlyk een van beide wegen in-
flaat om daar toe te komen. Z y worden o f
gedood door Vuur o f kookend Water: maar,
behalve dat hier door de Wafch en Honig niet
verbeteren., zo verheft de Eigenaar ook zyne
Byën. Hierom wordt, met meer voordeel,
gebruik gemaakt van Rook o f van de Damp
van brandende Zwavel, die, daar onder gezet,
de Byën uit de Korf jaagt, en, na dat men
het grootfte deel van de Honigraaten daar uit
genomen o f de Korf befnoeid h e e ft, gelyk
men ’t noemt, kruipen de Byën daar weder in ,
en herftellen in weinig Dagen het geen men
haar ontnomen heeft. Dus verheft men niets
dan de Wormpjes, Eytjes en Poppen, die in
de afgefneeden Koeken zyn.
Als het koud wordt in het aankomen van den ongemak
Winter, e n ’er geen Bloemen meer op ’t Veldvan den
zyn , blyven deeze Infekten in haare Korven
als verkleumd. Z y komen ’e r , als ’t mooy
Weer is, niet meer dan eenige oogenbhkken
u i t , op ’t befte van den Dag. Door een te
ftrenge Vorft raaken veelen om hals; hoe zeer
de Korven ook bewaard en toegedekt worden ,
ït Dtu, xii. stuk. V