A fdeel. A g terly f aan ’t G&tvricht, de worfte Foè•
LV. ten en agterjle Knie]en, geel.
H oofds
tu k . Na het voorgaande zal men zig niet verwonderen
, dat ’er Sluipwespjes z y n , wier
Wormpjes in het Lighaam van een Piantluis
leeven en daar in de Verandering ondergaan.
L e e u w e n h o e k niet alleen, maar ook F r i s c h
hebben dezelven reeds gekend, en d e G e e r
maakt ’er gewag vaii, doch hadtze niet genoeg
onderzogt, om ’er dé befchryving o f afbeelding
van te géeven. lil allé Soorten van Plantluizen,
zegt h y , is het gemakkelyk ’er të vinden,
die zodanig een Wormpje in het L y f
hebben: men onderfcheidt de zulken op ’t eer-
Ite gezigt; zo om dat zy onbewöogen, en als
zonder Leven, aan de Bladen en Takjes zitten
; als om dat haar Huid meer gefpannen en
gladder dan gewoonlyk is: zo dat de Piantluis
zig als gezwollen vertoont. Het L y f van der-
gelyken openende , zal men daar altoos eefi
Wormpje, Popje, o f Wespje dat op ’t uitkomen
ftaat, in vinden. Zy loopen over de
, Plantluizen, ter grootte van een Vlo o, en buigen,
tot de Eijerlegging, het Agterlyf neder-
waards , naar het BorMuk , fteekende daar
mede o f in het Aarsgat, o f in den top van een
der Buisjes, die agter op deeze Infekten ge-
plaatil zyn ( * ) .
C<5a)
f* ) z 'e het X. Stuk van deeze Natuurlyke Hijitrie ,b h it.
4®8, en de Afbeelding Pb. LXXXIi. Fig, i.
f 52) Rupsdooder, die zw a r t i s , met de Po o - V.
ten ros en lange D ra ada glige Sprieten. F£yE^**
Den Liefhebberen van de Infekten-kunde is^°°™*
’t bekend, .hoe de Eytjes der Kapellen dikwils LXII.
bezet gevonden gorden met een Wormpje,
dat dezelven uitknaagt, en, zo ’t fchynt, evenRupfen-
als dié der Plantluizen , daar in eenzaam le e ft.Eytjes'
R e a u m u r fpreekt hier van omftandig, en getuigt,
dat dit Wormpje aldaar niet alleen in
een Popje, maar ook in een Wespje verandert,
’t welke den Dop van het Eytje doorbreekt,
om in de vrye Lugt te geraaken. Hier uit
blykt de verbaazende kleinheid van deeze Infekten:
te meer, wanneer men aanmerkt, dat
zelfs kleine Rupfen-Eytjes daar aan onderhevig
zyn. Immers men ontmoet van deeze Sluipwespjes
, kleiner dan de allerkleinfte Vloo*
Zy fpringen niet, en zyn naauwlyks, dan wegens
deeze haare kleinheid, merkwaardig. By
naauwkeurig' onderzoek, bevindt men haare
Sprieten uit een menigte van Leedjes famenge-
fteld te zyn.
(53) Rupsdooder, d is zw a r t i s , met de Pooten T.irm.
R o e jlk leu r ig . wiïwoli
Nietige.
(óa) lehneumtn niger , Pedibus mfis; Antennis filiförmi-
bus, longis. DE GEER. Inf. I. T. 35 f. n , 12, 13.
(63) Ichntumon niger ,! Pedibus ferrugineis. Faun. Suec.
951. MERIAN. E u r . T. 32. FRISCH. Inf. VI. T. 10. R aJ ,
Inf 255. N. 13. REAUM. Inf. II. T. 35. f. 5, 6, DEK-
HAM. Thèol. L. 8. C. 6. N. 21.
1. DEEL. XII. STUK* O 4