A fdeel.
LIX.
H oofdstuk.
XV.
N tr a ta .
Zwarte ui:
Suriname.
Pl.XCVIÏ
T ig . 16.
XVI.
Hamattr
des.
Purperagtige.
F ig . 1 7 .
( 1 5 ) Mier, die het Borstjluk met vier Doornen,
den Kop plat en gerand , wederzyds met
twee Doornen heeft.
Deeze Kenmerken komen volmaakt overeen
tmet die van onze Fig. 16 , welke de afbeelding
is van een zwarte Mier, van middelmaats
ge grootte, uit Suriname. Die van.Fig. 7,
op de gemelde Plaat van SebA, fchynt dezelfde
te zyn als deeze; doch de Doornen zyn
daar in lang zo zigtbaar niet, als in ons Voorwerp.
(16) Mier, met een Kegelvormig Schubbetje in
■ plaats Pan Steeltje; den Kop eenigermaalt
dubbeld; de Nypers uitjleekende en rood.
Deeze, zo wel als de voorgaande en volgende,
zyn , door den Heer Rolander , in
"Zuid-Amerika waargenomen. De bynaam, die
zo veel te kennen geeft als Bloedkleurig of
Purperagtig, doet my hier dat vliegend Infekt
van Suriname t’ huis brengen, ’t welk in F f
17 is afgebeéld'; het welke allemaal! fchynt te
komen aan de Mieren: hoewel het naar die,
welke in Fig. 1 en 2 op de gezegde Plaat van
Seba , als in de Weftindiën onder den naam
van
f i s ) Formica Thorace quadrifpinofo, Capite depreflb, margin
ato , utrinque bifpinofo. S y / i. N a t. X. Tapiiai Marcgk.
B r a f. 252. /
(16) Formica Squama Petiokri conici; Capite fubdiclymO;
Maxillis ponc&is mbris. S y fi, N a t , X»
van Vliegende Mieren bekend, en van die V.
Kleur zynde, vertoond worden, ingeflaltewei-
nig gelykt. Ook zYn dat inderdaad geen Mie- Hoofd-
ren m a a r 'een Soort van Wespen , en waar- STUK-
fchynlyk Marribonfen: zie onze Fig. 1.
(17) Mier, die de bult op 't Steeltje overdwars ^ vtj.
famengedrukt heeft, .den eerflen Ring van stinkende.
’t Agterlyffmaller; de Nypers uitfleekende.
In fommige opzigten is die ontzaglyk groote Fig. 18.
Mier van Suriname, in Fig. 18 afgebeeld,
met de opgegevene Kenmerken van deeze Soort
overeenkomftig. Zy heeft in ’t geheel eene
zwarte Kleur, en van de grootte kan men uit
de afbeelding oordeelen.. Van die Mieren,
welke in ’t I. D eel van Seba, als nog een wei- j
nig grooter. zynde, op Plaat L X IX vertoond
zyn, wordt gezegd, dat zy kleine Spinnekop-
pen vangen tot haar Aas, en ze lf van groote
Spinnekoppen opgegeten worden; ’t welk eene
byzonderheid is , wel zeldzaam, doch zo on-
geloofbaar niet, als het gene men ’er byvoegt;
dat zy door den tyd in vliegende Torren veranderen
C ïj.!
(17) Formica gibbere Petiolari transverfe compreflb, Ab-
dominis primo fegmento contraftiore; Maxillis porreólis. S y /i.
N a t . X.
(*) Op bladz, h l in het gezegde I. Deel.
I. Deel. Xn. Stuk. A a 3 , LX