H A F T , dat de Staart met drie Borftels
heeft.
V.
A fdeel.
XLVI.
' (O Haft met de Staart drie-BorJlelig i de Wieken STUK.
Wolkig gevlakt. E
ö ö Vulgata.
Dit Haft moet, op fommige plaatfen, zeer Gemeen,
gemeen zyn, waar van het den bynaam heeft»
Doktor Scopoli , immers, verhaalt, dat het
by Laz, waarfchynlyk in Karniolie, zo overvloedig,
uit zekere Beek, inde Maand Juny
voortkomt, dat de nabuurige Boeren een kleinen
Oogst meenen ingezameld te hebben, indien
ieder niet meer dan twintig Karren, met dee-
ze Infekten wel beladen, op zyn Land gelost
heeft, alwaar zy tot een heerlyke Mest vertrekken
( * ) . Des middags maaken z y zwermen,
als van zingende Muggen, inde L u g t,
gaande regt opwaards en byna loodregt wederom
nederkomende (f_).
Dit Verhaal, dat by Plinius een Fabel zou
fchynen, kan niet in twyfel getrokken worden.
Het Haft komt, zegt onze D oktor, overvloedi-
, ger
CO Cauda trifeta , Alis nebulofo - maculatiï.
Syst. Kat. X. Gen. 207. Faun. Suec. 750.
C*} Entomcl. Catniel. p. 264.
(■ )■ ) Hier uit is te begrypen, waarom het Haft, in Ibm-
mige plaatfen van Duitfchland, den naam voeren kan van
Fruhlin-’S- vlugst of Voorjaars- Oogst. Immers , daar Roesel
de grootfte duifterheid vondt in het laatfte, vind ik het
cerfte woord minst toepasfelyk; om dat het Haft meest in
J u n y , als wanneer het Voorjaar reeds gepasfeerd is, of ook
zelfs in J u ly , verfchynt.
I. Deel. XII, Sxü*.