A fdeel. 3i onc*er ^et voortgaan in ’ t water, als tot een
XLV. a Roer zullen dienen, omze te beftuuren.
" a’ ^ en -Lighaamsdeel, ’t welk de Maskers
zonder-s> ter Libellen onderling gemeen hehben, is dat
Hnge „ zonderling Werktuig, waar aan men best den
„ naam van Tong kan geeven. 'Het is plat,
„ van Hartswyze figuur , en met zyn fmalfte
„ gedeelte, even onder den Bek, aan de Keel
„ gehecht, van waar hetzelve allengs breeder
, , w o rd t, zynde vooraan met fcherpe Nypeis
3, gewapend. Deeze Tong, ingetrokken zyn-
„ de, legt zodanig onder den Kop verborgen,
„ dat men dezelve niet zien kan ; doch, uit-
3, geflagen zynde, fieekt z y , in een volwas-
„ fen Masker , meer dan een vierde Duims
3, voorby den Kop uit. Dit Lighaamsdeel
„ Ontleedkundig willende onderzoeken, fneed.
„ ik hetzelve, d ig taan h e tL y f, a f, en bevond
„ het inwendig geheel hol te z y n , tot zelfs in
‘ „ het uiterfte der Nyperen. Ook meen ik ge-
„ zien te hebben, dat deeze Nypers aan de
„ punt een klein gaatje hebben, evenals die
„ van den Mierenleeuw. De plaats van het af-
3, gefneeden Lid befchouwende, zag ik twee
„ naast elkander ftaande gaatjes , door wel-
„ ken ik een zeer fyn Stylec, nederwaards, in
3, de Maag van het Masker kon brengen: doch
„ niet opwaards; alzo die doortogt met een re*
3, delyk dik wit Vlies was gefiooten. Door
3, den Bek kon ik het gemelde Stylet ook ne-
„ derwaards brengen: weshalven daaruitblykt,
„ dat
„ dat de gemelde twee openingen, inwendig, AfDe‘el>
„ met de Zwelgpyp gemeenfchap hebben. XLV.
,3 Men kan dus niet twyfelen, o f deeze Tong
„ dient haar, om delnfekten, welke zy met
, , de Nypers vatten, d o o r de gedagte openineen,
zelfs onder het 3) o ^ vatten, en al kïtypen-
„ d e, uit te zuigen.
I33 Dit Geftel verklaart eenigermaate de Le- Manier 1 vanAd£«ii
, vensmanier der kleinere Inlekten, aan wei-
,, ken geen zigtbaare Bek, en alleen maar een
„ foort van Nypers, tot het bekomen van hun
„ Voedfel, zyn gegeven; doch aan gezien de
„ Maskers der Libellen, bovendien, een zeer
„ blykbaaren Bek o f Mond hebben, was ’er
3, eenig middel noodig, om te maaken, dat het
, , ingezoogen Voedzel niet weder uitliep door
, , den Bek. Dit middel fchynt in het gemel-
,, de witagtige Vlies te beftaan, het welke,
„ als een Gehemelte, de gemeenfchap tus-
,, fchen de Keel en Bek , voor een poosje,
j, wegneemt, en die tusfchen de Tong en Keel
„ open laat. Het fchynt dus, dat zy kleinere
„ Infekten , mooglyk , door den Bek inzwel-
, , gen: terwyl de grootere van haar alleenlyk
,, uitgezoogen worden met de Tong. Z y verfiinden
zo wel de kleinere van haar eigen
3’ Soort, als andere Infekten, inzonderheid de
„ Water - Pisfebedden, gelyk gezegd is.”
„ Het Lighaam van deeze Maskers, inwen-inwendi
■ „ dig, befchouwende; zo bevond ik , dat de eeen’
, , Maag digt onder de Keel o f Zwelgpyp ge