^ „ die Eijerleggende Vliegen hebben , welke
LXiv.' *3 van gee^e Wormen uit de Plaggen van Koei-
H o o f d - , , jen-Drek voortkomen. Haar L y f i s , bo-
STUK* ,, dien, niet zwart maar Taankleurig o f feuil.
j, jemort-bruin: het Borstftuk in beiden zwart,
„ maar dat Kuifje van Goudgeel Haair , het
„ welk die Eijerleggende Vliegen op den Kop
,, hebben, ontbreekt in deeze, die ook groo
, , ter zyn van ftuk. De andere Soort is klei-
,, ner en gelykt veel naar de blaauwe Vliegen
, , in Kleur, doch heeft ook de gemelde Vlak-
, , ken aan ’t Gewricht der Wieken en deSprie-
, , ten zyn niet driekantig.
kcnT” * J’ ^ et °Penen deezer Muggen is het aller-
onder- ,, zekerfte middel om te ontdekken , o f zy
fcheidmg. ^ weezentlyk Jongwerpende , dan Eijerleg-
, , gende zyn. Met een fyn Schaartje den om-
, , trek aan ieder zyde van het Agterlyf door-
, , knippende, kan men het ftuk, dat den Buik
„ bedekte, opligten, en flaan hetzelve op het
„ Borstftuk om, zonder een merkelyke veran-
, , dering, in de fchikking der inwendige dee-
, , len, te veroorzaaken. In de Eijerleggende
„ Vliegen ziet men alsdan de Eytjes, die het
, , grootfte deel van de holligheid des Buiksop-
* Paquets 5» vullen, als twee Paquetjes o f Stapeltjes * uit-
"JoTu/s ” maakende3 het één ter regter, het ander ter
,, flinkerzyde, welke duidelyk van elkander af-
„ gezonderd zyn. In de Jongwerpende wordt
„ men niets dergelyks gewaar. Daar open-
„ baart zig alleenlyk, aan den omtrek, een dik
, , Snoer
„ Snoer f , dat Spiraalswyze v y f toeren Aji V.
„ maakt, wier middelpunt omtrent het mid- l x iv I
,, den is van het Lighaam, en aldaar door eenHooFD*
„ klein holletje aangeweezen wordt. ST^Kj
„ Het geen, voor de Eijerleggende V lie g , ' ,r
de Eijerftokken o f Paquetten zyn van Vaa-
„ tjes, welken de Eytjes bevatten, is voor de
,, Jongwerpende dit Snoer; als een Vat zyn*
„ de o f verzameling van Vaten, in welken de
„ ongeboren Vrugtjes en Wormen zyn be-
„ greepen: het is , om kort te gaan, de L y f-
„ moeder van de Vlieg. By naauwkeurige
„ befchouwinge, met een Vergrootglas, ver-
„ toont het zig op een zonderlinge manier ge-
,, groefd, en niet ongelyk aan een geftrengeld
„ Snoer, doch dat op de eene plaats anders
,, bewerkt is'dan op de andere, en hier en daar
„ met Paarltjes doorreegen. De buitenftetoe-
„ ren zyn graauwagtig', de binnenften wit van
,, Kleur. Maar, als men ’t uit het L y f haalt,
„ loopt deszelfs verwonderlyke famenftelling
„ nog meer in ’toog. Dan ziet men dat het een
„ foort van Lint is o f dikke platte Plaat, op-
„ gerold als de StaalenVeeren der Zak-Orlogies,
„ en welks dikte overeenkomt met de langte
„ der Wormpjes, uit welken het famengefteld
„ is; de langte, zo wel als de breedte, met de
„ menigte van Lighaamelyke dikten deezer
„ Wormpjes, die dit Lint uitmaaken” .
Verbaazend groot moet derhalve het Vermo- Sterke
gen van Voortteeling zyn in deeze Vlieg en;
i . d e e l . x i i . s t u k . aange