Ajdbel die ’er'de larigte van maar agtehtwintig Lynen
XLV. aan g e e ft, zege, dat deeze Soort de grootfte
Hoofd- is van dit Geflagt, die (omftreeks Parys voor-
•s UK‘ komen. Hy noemt haar la Jalie, ’t Is zeker,
dat men ’er fomtyds van wel drie Duimen lang
ontmoet, wier Wieken, in de breedte, nagenoeg
v y f Duimen uitüaan, gelyk die der Af-,
beeldinge van Reaumur. Ik heb , in myne
Verzameling , een Puiltebyter van die zelfde
grootte.,
( io ) Juffer, die het bykomend Vliesje der Wieken
zwartagtig heeft; het Borstjlük mei
zes geele Streepen; het Agterlyf inwaards
verdunnende.
Deeze Soort is in Sweeden waargenomen.
Z y heeft een zwartagtig Vliesje , dat in de
voorgaande Soort witagtig is , aan het Gewricht
der agterfte Wieken.
xi. 0 0 Juffer, die het Borstjlük zwart heeft, met
Forcipata. verfcheiderley geelagtige merktekens.
De Heer L i nnas us geeft ons de volgende
naauwkeurige befchryving van deeze Soort,
van Juffers ( * ) .
Z y
(10) litelluU] Alarum membranula acceffbrid nigricante ,
Thotace lineis fex flavis , Abdominead bafin attenuato. Syft.
pat, X.
(11) LibelluU Thorace nigro, Characïeribus variis, flave-
fcentibus. Faun. Snee. 771. PET. M.uf. 84* n. 819. REAUM.
JnJ. IV. T. 10. f. 4. Sc VI. T. 35* f. 5.
X.
Juncea.
Dunne,
,, Zy behoort onder de grootflen. Het Man-
„ netje heeft de Staart genyptangd, met twee XLV.'.
Klaauwties, tegen elkander over, en twee Hoofd-
,, Puntjes, daar onder, die klem zyn. Het
„ Borstftuk is uit den groenen geelagtig, van
„ yooren, daar de Wieken aangehècht zyn,
„ naar den Kop to e , met drie zwarte dubbel-
- de Streepjes getekend. Het Agterlyf, rol-
,, rond en zwart, beftaat uit agt Leden, met
- , een geele Streep, ruggelings, in de langte
„ daar over getrokken, die in de zes voorfte
, , Leden een groefje maakt, doch niet in de
„ twee agterften. Ieder Ring is , op zyde,
„ met een dwarfe geele V lak, en met een an-
„ dere, kromme V lak , overlangs, gemerkt:
,, welke Vlakken duidelyker zyn in de W y fje
s , dan in de Mannetjes van deeze Soort.
, , Het W y fje heeft, aan deStaart, tweeSpit-
„ fen : het Mannetje vier. De Teelleden
, , van het Mannetje zyn onder o f in de eers-
„ te Ring van het Agte r lyf; die van het W y f-
„ je onder o f in 'de laatfte Ring : gelyker-
, wys in alle de Mekten van dit Geflagt, De
„ Wieken zyn Glasagdg, met een Stip aan
, , den rand en een Dwars - Strëèpje in 't
, , midden.”
( 1 2 ) Juffer,, die de Wieken vlak en bruin heeft, xn.
T . . , Ti 1 Faiciaia.
rjiet een witten Limaa.len Band* Geban-
Min deciae.
“ (12) liielluU Al'is planis fufeis. Fafcia albl llnêari. Edw.
^ y . 174 T. 174-
1. Deel. XII. StUk -